Spaanse synoniemen van práctica, ander woord voor práctica

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

práctica:
- prácticas; práctica; carrera; experiencia; entrenamiento; habilidad; formación; capacitación; rutina; consulta; estudios; ejercición; reliación; ejercicio; destreza
práctico:
- práctico; útil; manejable; calmo; de negocios; sobrio; directo; conciso; comercial; juiciosa; ayuno; en ayunas; objetivo; sereno; material; realista; indiferente; concreto; cómodo; diestro; de fácil manejo

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor práctica in het Spaans

la práctica
la prácticas; la práctica; la carrera; la experiencia; el entrenamiento; la habilidad; la formación; la capacitación; la rutina; la consulta; el estudios
- prácticas [la ~] zelfstandig naamwoord
- práctica [la ~] zelfstandig naamwoord
- carrera [la ~] zelfstandig naamwoord
- experiencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- entrenamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- habilidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- formación [la ~] zelfstandig naamwoord
- capacitación [la ~] zelfstandig naamwoord
- rutina [la ~] zelfstandig naamwoord
- consulta [la ~] zelfstandig naamwoord
- estudios [el ~] zelfstandig naamwoord
la práctica
la ejercición; la práctica; la reliación
- ejercición [la ~] zelfstandig naamwoord
- práctica [la ~] zelfstandig naamwoord
- reliación [la ~] zelfstandig naamwoord
la práctica
el ejercicio; la práctica
- ejercicio [el ~] zelfstandig naamwoord
- práctica [la ~] zelfstandig naamwoord
la práctica
la experiencia; la habilidad; la práctica; la destreza; la rutina
- experiencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- habilidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- práctica [la ~] zelfstandig naamwoord
- destreza [la ~] zelfstandig naamwoord
- rutina [la ~] zelfstandig naamwoord

práctico
práctico; útil; manejable
- práctico bijvoeglijk naamwoord
- útil bijvoeglijk naamwoord
- manejable bijvoeglijk naamwoord
práctico
práctico
- práctico bijvoeglijk naamwoord
práctico
calmo; de negocios; sobrio; directo; conciso; práctico; comercial; juiciosa; ayuno; en ayunas; objetivo; sereno; material; realista; indiferente; concreto
- calmo bijvoeglijk naamwoord
- de negocios bijvoeglijk naamwoord
- sobrio bijvoeglijk naamwoord
- directo bijvoeglijk naamwoord
- conciso bijvoeglijk naamwoord
- práctico bijvoeglijk naamwoord
- comercial bijvoeglijk naamwoord
- juiciosa bijvoeglijk naamwoord
- ayuno bijvoeglijk naamwoord
- en ayunas bijvoeglijk naamwoord
- objetivo bijvoeglijk naamwoord
- sereno bijvoeglijk naamwoord
- material bijvoeglijk naamwoord
- realista bijvoeglijk naamwoord
- indiferente bijvoeglijk naamwoord
- concreto bijvoeglijk naamwoord
práctico
práctico; cómodo; diestro; manejable; de fácil manejo
- práctico bijvoeglijk naamwoord
- cómodo bijvoeglijk naamwoord
- diestro bijvoeglijk naamwoord
- manejable bijvoeglijk naamwoord
- de fácil manejo bijvoeglijk naamwoord