Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abotonar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor abotonar (Spaans) in het Nederlands

abotonar:

abotonar werkwoord

  1. abotonar (abrochar)
    verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
  2. abotonar (concluir; cuadrar; abrochar)
    dichtknopen; dichtdoen
    • dichtknopen werkwoord (knoop dicht, knoopt dicht, knoopte dicht, knoopten dicht, dichtgeknoopt)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
  3. abotonar (encordar; atar; abrochar)
    verbinden; aan elkaar binden; samenbinden; aaneenbinden
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • aan elkaar binden werkwoord
    • samenbinden werkwoord (bind samen, bindt samen, bond samen, bonden samen, samengebonden)
    • aaneenbinden werkwoord (bind aaneen, bindt aaneen, bond aaneen, bonden aaneen, aaneengebonden)

Conjugations for abotonar:

presente
  1. abotono
  2. abotonas
  3. abotona
  4. abotonamos
  5. abotonáis
  6. abotonan
imperfecto
  1. abotonaba
  2. abotonabas
  3. abotonaba
  4. abotonábamos
  5. abotonabais
  6. abotonaban
indefinido
  1. abotoné
  2. abotonaste
  3. abotonó
  4. abotonamos
  5. abotonasteis
  6. abotonaron
fut. de ind.
  1. abotonaré
  2. abotonarás
  3. abotonará
  4. abotonaremos
  5. abotonaréis
  6. abotonarán
condic.
  1. abotonaría
  2. abotonarías
  3. abotonaría
  4. abotonaríamos
  5. abotonaríais
  6. abotonarían
pres. de subj.
  1. que abotone
  2. que abotones
  3. que abotone
  4. que abotonemos
  5. que abotonéis
  6. que abotonen
imp. de subj.
  1. que abotonara
  2. que abotonaras
  3. que abotonara
  4. que abotonáramos
  5. que abotonarais
  6. que abotonaran
miscelánea
  1. ¡abotona!
  2. ¡abotonad!
  3. ¡no abotones!
  4. ¡no abotonéis!
  5. abotonado
  6. abotonando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor abotonar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtdoen cerrar
knopen anudar
verbinden juntar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar binden abotonar; abrochar; atar; encordar anudar; atar; ligar
aan elkaar knopen abotonar; abrochar anudar; atar; ligar
aaneenbinden abotonar; abrochar; atar; encordar
bevestigen abotonar; abrochar acceder; adherirse; admitir; afirmar; asentir a; atar; colocar; conceder; confirmar; consentir; fijar; montar; pegar; reconocer; sujetar; suscribir
dichtdoen abotonar; abrochar; concluir; cuadrar atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; concertar; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; sellar; suceder; tapar
dichtknopen abotonar; abrochar; concluir; cuadrar
knopen abotonar; abrochar agarrotar; amarrar; amordazar; anudar; atar; encordar; ligar
samenbinden abotonar; abrochar; atar; encordar
verbinden abotonar; abrochar; atar; encordar acoplar; colocar; combinar; conectar; conectar(se); encadenar; enlazar; fijar; juntar; sujetar; unir

Synoniemen voor "abotonar":


Wiktionary: abotonar

abotonar
verb
  1. dicht maken door middel van een knoop

Cross Translation:
FromToVia
abotonar dichtknopen button — to fasten with a button

Computer vertaling door derden: