Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal judía

Vertaal judía van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

judía:
- boon; bruine boon; Jodin
judío:
- Jiddisch; joods; van joodse afkomst
- Jood; Hebreeër; jood
Wiktionary:
- judía → Jodin, Jood, boon
- judía → jood, Jodin, Jood, jodin, boon
- judío → Jood, jood
- judío → jood, Jodin, Jood, Israëlitisch, joods, Joods

Spaans

Uitgebreide vertaling voor judía (Spaans) in het Nederlands

judía:

judía [la ~] zelfstandig naamwoord

la judía (alubia; haba)
de boon; bruine boon
- boon [de ~] zelfstandig naamwoord
- bruine boon [znw.] zelfstandig naamwoord
la judía
de Jodin
- Jodin [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor judía:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Jodin	judía
boon	alubia; haba; judía	judía verde
bruine boon	alubia; haba; judía

Verwante woorden van "judía":

judío

Synoniemen voor "judía":

faba; haba; habichuela
fríjol; fréjol; alubia; poroto

Wiktionary: judía

judía

noun

Joodse vrouw, Joods meisje
- Jodin → judía
een aanhanger van het Joodse geloof, het Jodendom
- Jood → judío; judía
een eetbare peulvrucht
- boon → judía; alubia; frijol; ejote; faba; haba; habichuela

Cross Translation:

From	To	Via
• judía	→ jood	↔ Jew — person of the Jewish faith
• judía	→ Jodin; Jood	↔ Jew — a person with a Jewish cultural or ancestral connection
• judía	→ jodin	↔ Jewess — female Jew
• judía	→ boon	↔ bean — seed
• judía	→ jodin	↔ Juive — Féminin singulier de Juif.

judía vorm van judío:

judío bijvoeglijk naamwoord

judío (de origen judío; yiddish; judaico)
Jiddisch; joods; van joodse afkomst
- Jiddisch bijvoeglijk naamwoord
- joods bijvoeglijk naamwoord
- van joodse afkomst bijvoeglijk naamwoord

judío [el ~] zelfstandig naamwoord

el judío (hebreo)
de Jood; de Hebreeër
- Jood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- Hebreeër [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
el judío
de jood
- jood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor judío:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Hebreeër	hebreo; judío
Jood	hebreo; judío
jood	judío
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
joods	de origen judío; judaico; judío; yiddish
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Jiddisch	de origen judío; judaico; judío; yiddish
van joodse afkomst	de origen judío; judaico; judío; yiddish

Verwante woorden van "judío":

judía, judías, judíos

Synoniemen voor "judío":

agarrado; cicatero; avaro; roñoso; tacaño; usurero
judaico
sionista; semita; hebreo; israelita; sefardita

Wiktionary: judío

judío

noun

een aanhanger van het Joodse geloof, het Jodendom
- Jood → judío; judía
een lid van het Joodse volk
- jood → hebreo; judío

Cross Translation:

From	To	Via
• judío	→ jood	↔ Jew — person of the Jewish faith
• judío	→ Jodin; Jood	↔ Jew — a person with a Jewish cultural or ancestral connection
• judío	→ Israëlitisch; joods	↔ Jewish — of or relating to a Jew or Jews, their ethnicity, religion or culture
• judío	→ Joods	↔ jüdisch — dem Judentum zugehörig
• judío	→ jood	↔ Juif — (histoire) Nom donné dans l’Antiquité aux habitants du royaume de Juda, en particulier aux Hébreux après leur retour de Babylone.

Verwante vertalingen van judía