Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor élis (Frans) in het Nederlands

élire:

élire werkwoord (élis, élit, élisons, élisez, )

  1. élire (opter pour; sélectionner; choisir; préférer)
    verkiezen; uitverkiezen; selectie toepassen
    • verkiezen werkwoord (verkies, verkiest, verkoos, verkozen, verkozen)
    • uitverkiezen werkwoord (verkies uit, verkiest uit, verkoos uit, verkozen uit, uitverkozen)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
  2. élire (sélectionner; choisir; préférer; opter pour; prendre)
    kiezen; selecteren; uitzoeken; uitkiezen; uitpikken; selectie toepassen; schiften; ziften
    • kiezen werkwoord (kies, kiest, koos, kozen, gekozen)
    • selecteren werkwoord (selecteer, selecteert, selecteerde, selecteerden, geselecteerd)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • uitkiezen werkwoord (kies uit, kiest uit, koos uit, kozen uit, uitgekozen)
    • uitpikken werkwoord (pik uit, pikt uit, pikte uit, pikten uit, uitgepikt)
    • selectie toepassen werkwoord (pas selectie toe, past selectie toe, paste selectie toe, pasten selectie toe, selectie toegepast)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • ziften werkwoord (zift, ziftte, ziftten, gezift)

Conjugations for élire:

Présent
  1. élis
  2. élis
  3. élit
  4. élisons
  5. élisez
  6. élisent
imparfait
  1. élisais
  2. élisais
  3. élisait
  4. élisions
  5. élisiez
  6. élisaient
passé simple
  1. élus
  2. élus
  3. élut
  4. élûmes
  5. élûtes
  6. élurent
futur simple
  1. élirai
  2. éliras
  3. élira
  4. élirons
  5. élirez
  6. éliront
subjonctif présent
  1. que j'élise
  2. que tu élises
  3. qu'il élise
  4. que nous élisions
  5. que vous élisiez
  6. qu'ils élisent
conditionnel présent
  1. élirais
  2. élirais
  3. élirait
  4. élirions
  5. éliriez
  6. éliraient
passé composé
  1. ai élu
  2. as élu
  3. a élu
  4. avons élu
  5. avez élu
  6. ont élu
divers
  1. élis!
  2. élisez!
  3. élisons!
  4. élu
  5. élisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor élire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen faire son choix; motion; voix; vote
selecteren sélection
uitzoeken sélection
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire choisir; composer; numéroter; voter
schiften choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire acidifier; aciduler; aigrir; arranger; classer; coupler; devenir aigre; enchaîner; gâcher; passer les vitesses; rendre aigre; repartir; s'acidifier; s'aigrir; surir; sélectionner; séparer; trier
selecteren choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire sous-sélectionner; sélectionner
selectie toepassen choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire
uitkiezen choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire
uitpikken choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire
uitverkiezen choisir; opter pour; préférer; sélectionner; élire
uitzoeken choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire arranger; classer; coupler; débrouiller; déchiffrer; décortiquer; décrypter; démêler; dénouer; dérober; enchaîner; explorer; passer les vitesses; repartir; sélectionner; séparer; trier
verkiezen choisir; opter pour; préférer; sélectionner; élire aimer mieux; donner la préférence à; préférer
ziften choisir; opter pour; prendre; préférer; sélectionner; élire filtrer; sélectionner; séparer; tamiser; trier
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen composer

Synoniemen voor "élire":


Wiktionary: élire

élire
verb
  1. Choisir entre plusieurs personnes ou plusieurs choses. (Sens général).

Cross Translation:
FromToVia
élire verkiezen; kiezen choose — to elect
élire kiezen; zeggen name — to mention, specify