Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal bases

Vertaal bases van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bases:
  2. baser:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor bases (Frans) in het Nederlands

bases:

bases [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bases (causes; raisons; motifs)
    de redenen; de oorzaken; de aanleidingen
  2. la bases (fondements; sous-sols)
    de ondergronden
  3. la bases (points de départ; raisons)
    de uitgangspunten; de bases; de vertrekpunten; de redenen

Vertaal Matrix voor bases:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleidingen bases; causes; motifs; raisons
bases bases; points de départ; raisons fondations
ondergronden bases; fondements; sous-sols
oorzaken bases; causes; motifs; raisons
redenen bases; causes; motifs; points de départ; raisons
uitgangspunten bases; points de départ; raisons
vertrekpunten bases; points de départ; raisons

baser:

baser werkwoord (base, bases, basons, basez, )

  1. baser (fonder; établir; appuyer; asseoir; s'établir)
    baseren; funderen
    • baseren werkwoord (baseer, baseert, baseerde, baseerden, gebaseerd)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
  2. baser (fonder; établir; s'établir)
    aarden; gronden
    • aarden werkwoord (aard, aardt, aardde, aardden, geaard)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)
  3. baser (fonder; établir; instaurer; )
    grondvesten; funderen; gronden
    • grondvesten werkwoord (grondvest, grondvestte, grondvestten, gegrondvest)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)

Conjugations for baser:

Présent
  1. base
  2. bases
  3. base
  4. basons
  5. basez
  6. basent
imparfait
  1. basais
  2. basais
  3. basait
  4. basions
  5. basiez
  6. basaient
passé simple
  1. basai
  2. basas
  3. basa
  4. basâmes
  5. basâtes
  6. basèrent
futur simple
  1. baserai
  2. baseras
  3. basera
  4. baserons
  5. baserez
  6. baseront
subjonctif présent
  1. que je base
  2. que tu bases
  3. qu'il base
  4. que nous basions
  5. que vous basiez
  6. qu'ils basent
conditionnel présent
  1. baserais
  2. baserais
  3. baserait
  4. baserions
  5. baseriez
  6. baseraient
passé composé
  1. ai basé
  2. as basé
  3. a basé
  4. avons basé
  5. avez basé
  6. ont basé
divers
  1. base!
  2. basez!
  3. basons!
  5. basé
  6. basant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor baser:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarden baser; fonder; s'établir; établir mettre à la terre; s'habituer à; se faire à; se familiariser
baseren appuyer; asseoir; baser; fonder; s'établir; établir
funderen appuyer; asseoir; baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir faire une substruction de pilotis
gronden baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir abreuver
grondvesten baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir

Synoniemen voor "baser":


Wiktionary: baser

baser
verb
  1. (overgankelijk) ~ op: gronden, doen steunen
Cross Translation:
FromToVia
• baser → baseren ↔ base — have as its foundation or starting point







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0393 seconde
Page rendered in 1.0 seconds