Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor chiffre (Frans) in het Nederlands

chiffre:

chiffre [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le chiffre (nombre; numéro)
    het getal
    – nummer van een of meer cijfers 1
    • getal [het ~] zelfstandig naamwoord
      • noem een getal onder de tien1
    het cijfer
    – teken waarmee je een getal aangeeft 1
    • cijfer [het ~] zelfstandig naamwoord
      • ik noem een getal van twee cijfers1
  2. le chiffre (numéro; nombre)
    het cijfer; het rangnummer

Vertaal Matrix voor chiffre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cijfer chiffre; nombre; numéro note; note du bulletin
getal chiffre; nombre; numéro
rangnummer chiffre; nombre; numéro

Synoniemen voor "chiffre":


Wiktionary: chiffre

chiffre
noun
  1. symbole utilisé pour écrire les nombres. (Sens général).
chiffre
noun
  1. een enkelvoudig symbool om een telbaar aantal aan te duiden
  2. (grammatica, nld) een woordsoort dat een aantal of een rangnummer aanduidt

Cross Translation:
FromToVia
chiffre cijfer cipher — numeric character
chiffre cijfer digit — numeral
chiffre cijfer figure — numeral
chiffre telwoord numeral — word or symbol representing a number
chiffre cijfer StelleBezeichnung für den Teil einer Zahl
chiffre getal Zahlumgangssprachlich: Ziffer
chiffre cijfer Ziffer — einzelne Zeichen zur Zahlendarstellung (arabische Ziffern: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, römische Ziffern: I, V, X, L, C, D, M)

chiffrer:

chiffrer werkwoord (chiffre, chiffres, chiffrons, chiffrez, )

  1. chiffrer (calculer; estimer; évaluer)
    schatten; berekenen; ramen
    • schatten werkwoord (schat, schatte, schatten, geschat)
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • ramen werkwoord (raam, raamt, raamde, raamden, geraamd)
  2. chiffrer (calculer; estimer; évaluer; évaluer à)
    berekenen; begroten
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • begroten werkwoord (begroot, begrootte, begrootten, begroot)
  3. chiffrer (calculer; estimer)
    berekenen; becijferen; uitwerken; calculeren; uitrekenen
    • berekenen werkwoord (bereken, berekent, berekende, berekenden, berekend)
    • becijferen werkwoord (becijfer, becijfert, becijferde, becijferden, becijferd)
    • uitwerken werkwoord (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)
    • calculeren werkwoord (calculeer, calculeert, calculeerde, calculeerden, gecalculeerd)
    • uitrekenen werkwoord (reken uit, rekent uit, rekende uit, rekenden uit, uitgerekend)
  4. chiffrer

Conjugations for chiffrer:

Présent
  1. chiffre
  2. chiffres
  3. chiffre
  4. chiffrons
  5. chiffrez
  6. chiffrent
imparfait
  1. chiffrais
  2. chiffrais
  3. chiffrait
  4. chiffrions
  5. chiffriez
  6. chiffraient
passé simple
  1. chiffrai
  2. chiffras
  3. chiffra
  4. chiffrâmes
  5. chiffrâtes
  6. chiffrèrent
futur simple
  1. chiffrerai
  2. chiffreras
  3. chiffrera
  4. chiffrerons
  5. chiffrerez
  6. chiffreront
subjonctif présent
  1. que je chiffre
  2. que tu chiffres
  3. qu'il chiffre
  4. que nous chiffrions
  5. que vous chiffriez
  6. qu'ils chiffrent
conditionnel présent
  1. chiffrerais
  2. chiffrerais
  3. chiffrerait
  4. chiffrerions
  5. chiffreriez
  6. chiffreraient
passé composé
  1. ai chiffré
  2. as chiffré
  3. a chiffré
  4. avons chiffré
  5. avez chiffré
  6. ont chiffré
divers
  1. chiffre!
  2. chiffrez!
  3. chiffrons!
  4. chiffré
  5. chiffrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor chiffrer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schatten amours; choux; chéris; trésors
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
becijferen calculer; chiffrer; estimer
begroten calculer; chiffrer; estimer; évaluer; évaluer à estimer; taxer; évaluer
berekenen calculer; chiffrer; estimer; évaluer; évaluer à
calculeren calculer; chiffrer; estimer
ramen calculer; chiffrer; estimer; évaluer cadastrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer
schatten calculer; chiffrer; estimer; évaluer cadastrer; concevoir; estimer; expertiser; faire une expertise; imaginer; planifier; taxer; tramer; évaluer
uitrekenen calculer; chiffrer; estimer
uitwerken calculer; chiffrer; estimer calculer; détailler; résoudre; élaborer
versleutelen chiffrer

Synoniemen voor "chiffrer":


Wiktionary: chiffrer

chiffrer
verb
  1. uitrekenen
  2. door cijfers aanwijzen
  3. (muziek) notaties door cijfers aangeven
  4. coderen

Cross Translation:
FromToVia
chiffrer vercijferen; coderen; versleutelen; encrypteren encrypt — to conceal information by means of a code or cipher
chiffrer becijferen beziffern — (transitiv) etwas mit einem exakten oder geschätzten Zahlenwert bezeichnen

Verwante vertalingen van chiffre