Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. aanbetalen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanbetalen (Nederlands) in het Duits

aanbetalen:

aanbetalen werkwoord (betaal aan, betaalt aan, betaalde aan, betaalden aan, aanbetaald)

  1. aanbetalen
    anbezahlen; anzahlen; im voraus zahlen

Conjugations for aanbetalen:

o.t.t.
  1. betaal aan
  2. betaalt aan
  3. betaalt aan
  4. betalen aan
  5. betalen aan
  6. betalen aan
o.v.t.
  1. betaalde aan
  2. betaalde aan
  3. betaalde aan
  4. betaalden aan
  5. betaalden aan
  6. betaalden aan
v.t.t.
  1. heb aanbetaald
  2. hebt aanbetaald
  3. heeft aanbetaald
  4. hebben aanbetaald
  5. hebben aanbetaald
  6. hebben aanbetaald
v.v.t.
  1. had aanbetaald
  2. had aanbetaald
  3. had aanbetaald
  4. hadden aanbetaald
  5. hadden aanbetaald
  6. hadden aanbetaald
o.t.t.t.
  1. zal aanbetalen
  2. zult aanbetalen
  3. zal aanbetalen
  4. zullen aanbetalen
  5. zullen aanbetalen
  6. zullen aanbetalen
o.v.t.t.
  1. zou aanbetalen
  2. zou aanbetalen
  3. zou aanbetalen
  4. zouden aanbetalen
  5. zouden aanbetalen
  6. zouden aanbetalen
diversen
  1. betaal aan!
  2. betaalt aan!
  3. aanbetaald
  4. aanbetalende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanbetalen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanbetalen
    Anzahlen
    • Anzahlen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aanbetalen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anzahlen aanbetalen vooruitbetaling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anbezahlen aanbetalen
anzahlen aanbetalen vooruitbetalen
im voraus zahlen aanbetalen vooruitbetalen