Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. apostel:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor apostel (Nederlands) in het Duits

apostel:

apostel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de apostel
    der Apostel
    • Apostel [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor apostel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Apostel apostel

Verwante woorden van "apostel":

  • apostelen, apostels

Wiktionary: apostel

apostel
noun
  1. leerling van Jezus
  2. verkondiger van een nieuwe leer
apostel
noun
  1. Religion: einer der zwölf Jünger, die von Jesus von Nazareth persönlich zur Mission ausgesandt wurden

Cross Translation:
FromToVia
apostel Apostel; Jünger; Apostelin apostle — missionary or leader of a mission
apostel Apostel; Jünger Jesu; Verfechter; Verbreiter; Vorkämpfer apôtre — (religion) Une des douze personnes que Jésus-Christ choisir particulièrement, entre ses disciples, pour prêcher l’évangile.