Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bedekt (Nederlands) in het Duits

bedekt:

bedekt bijvoeglijk naamwoord

  1. bedekt (versluierd; verholen; verkapt; verbloemd)
    versteckt; verhohlen; verschleiert; verborgen
  2. bedekt (overkapt)
    bedeckt; abgedeckt; überdacht
  3. bedekt (stiekem; heimelijk; in het geniep; )
    heimlich; verstohlen; versteckt
  4. bedekt (afgedekt)
    abgedeckt; bedeckt

Vertaal Matrix voor bedekt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abgedeckt afgedekt; bedekt; overkapt
bedeckt afgedekt; bedekt; overkapt gecovered; gedekt; gezekerd; ingetogen; stemmig
heimlich bedekt; heimelijk; in het geniep; steels; stiekem; verholen; verstolen clandestien; geheim; geniepig; genoeglijk; heimelijk; illegaal; in 't geniep; in het geheim; in het geniep; onderhands; onderhuids; ongeoorloofd; onrechtmatig; onwetmatig; onwettelijk; onwettig; op steelse wijze; sluimerend; steels; steelsgewijze; stiekem; stilletjes; tersluiks; verbloemd; verboden; verborgen; verborgen aanwezig zijn; verdoezeld; verholen; verhuld; verscholen; verstolen; wederrechtelijk
verborgen bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd geheim; heimelijk; in het geheim; in het geniep; onderhuids; sluimerend; steels; stiekem; verborgen; verborgen aanwezig zijn; verscholen; verstolen
verhohlen bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd
verschleiert bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd gesluierd; omfloerst; verbloemd; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verscholen
versteckt bedekt; heimelijk; in het geniep; steels; stiekem; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd; verstolen clandestien; geheim; heimelijk; in het geheim; in het geniep; onderhuids; ongeoorloofd; op steelse wijze; sluimerend; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; verborgen; verborgen aanwezig zijn; verscholen; verstolen
verstohlen bedekt; heimelijk; in het geniep; steels; stiekem; verholen; verstolen achterbaks; clandestien; doortrapt; gehaaid; geheim; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; heimelijk; in 't geniep; in het geheim; in het geniep; leep; listig; ongemerkt; ongeoorloofd; op steelse wijze; slinks; sluw; snood; steels; steelsgewijze; stiekem; stilletjes; tersluiks; uitgekookt; verstolen; zonder merk; zonder op te vallen
überdacht bedekt; overkapt overdekt

bedekt vorm van bedekken:

bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)

  1. bedekken (bekleden; overtrekken)
    beziehen; bedecken; bekleiden; verkleiden; verdecken; versehen
    • beziehen werkwoord (beziehe, beziehst, bezieht, bezog, bezogt, bezogen)
    • bedecken werkwoord (bedecke, bedeckst, bedeckt, bedeckte, bedecktet, bedeckt)
    • bekleiden werkwoord (bekleide, bekleidest, bekleidet, bekleidete, bekleidetet, bekleidet)
    • verkleiden werkwoord (verkleide, verkleidest, verkleidet, verkleidete, verkleidetet, verkleidet)
    • verdecken werkwoord (verdecke, verdeckst, verdeckt, verdeckte, verdecktet, verdeckt)
    • versehen werkwoord (versehe, versiehst, versieht, versah, versaht, versehen)
  2. bedekken (met iets bestrijken)
  3. bedekken (verhullen; maskeren; omhullen; )
    kamouflieren; hüllen; verhüllen; verschleiern; einhüllen
    • kamouflieren werkwoord (kamoufliere, kamouflierst, kamoufliert, kamouflierte, kamoufliertet, kamoufliert)
    • hüllen werkwoord (hülle, hüllst, hüllt, hüllte, hülltet, gehüllt)
    • verhüllen werkwoord
    • verschleiern werkwoord (verschleiere, verschleierst, verschleiert, verschleierte, verschleiertet, verschleiert)
    • einhüllen werkwoord (hülle ein, hüllst ein, hüllt ein, hüllte ein, hülltet ein, eingehüllt)

Conjugations for bedekken:

o.t.t.
  1. bedek
  2. bedekt
  3. bedekt
  4. bedekken
  5. bedekken
  6. bedekken
o.v.t.
  1. bedekte
  2. bedekte
  3. bedekte
  4. bedekten
  5. bedekten
  6. bedekten
v.t.t.
  1. heb bedekt
  2. hebt bedekt
  3. heeft bedekt
  4. hebben bedekt
  5. hebben bedekt
  6. hebben bedekt
v.v.t.
  1. had bedekt
  2. had bedekt
  3. had bedekt
  4. hadden bedekt
  5. hadden bedekt
  6. hadden bedekt
o.t.t.t.
  1. zal bedekken
  2. zult bedekken
  3. zal bedekken
  4. zullen bedekken
  5. zullen bedekken
  6. zullen bedekken
o.v.t.t.
  1. zou bedekken
  2. zou bedekken
  3. zou bedekken
  4. zouden bedekken
  5. zouden bedekken
  6. zouden bedekken
diversen
  1. bedek!
  2. bedekt!
  3. bedekt
  4. bedekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bedekken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bedekken (beslaan)
    die Zudeckung

Vertaal Matrix voor bedekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Zudeckung bedekken; beslaan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedecken bedekken; bekleden; overtrekken dekken; overkappen; overwelven
bekleiden bedekken; bekleden; overtrekken bekleden; betimmeren; functie bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien; vervullen
beziehen bedekken; bekleden; overtrekken bekleden; bespannen; betrekken; opspannen; overtrekken; relateren; spannen; stofferen; van bekleding voorzien
einhüllen bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren
hüllen bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren andere kleren aantrekken; omkleden; verkleden
kamouflieren bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen; wegstoppen
verdecken bedekken; bekleden; overtrekken
verhüllen bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren zwachtelen
verkleiden bedekken; bekleden; overtrekken andere kleren aantrekken; betimmeren; omkleden; verkleden; vermommen
verschleiern bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bagatelliseren; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verbloemen; verduisteren; vergoelijken; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
versehen bedekken; bekleden; overtrekken functie bekleden; vervullen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedecken bedekken; met iets bestrijken

Wiktionary: bedekken

bedekken
verb
  1. iets over iets heen plaatsen zodat het niet zichtbaar is
bedekken
verb
  1. auf etwas liegen
  2. etwas über etwas/jemanden legen (oft zum Schutze vor z.B. Kälte oder Blicken)

Cross Translation:
FromToVia
bedekken verdecken; decken; zudecken blanket — To cover
bedekken bedecken carpet — to cover like a carpet
bedekken decken; abdecken cover — to conceal or protect
bedekken verschlingen engulf — surround; cover
bedekken beziehen; überziehen; belegen; decken; bedecken; einhüllen; verhüllen; zudecken; bespannen recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)

Verwante vertalingen van bedekt