Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bespelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bespelen (Nederlands) in het Duits

bespelen:

bespelen werkwoord (bespeel, bespeelt, bespeelde, bespeelden, bespeeld)

  1. bespelen
    bespielen
    • bespielen werkwoord (bespiele, bespielst, bespielt, bespielte, bespieltet, bespielt)

Conjugations for bespelen:

o.t.t.
  1. bespeel
  2. bespeelt
  3. bespeelt
  4. bespelen
  5. bespelen
  6. bespelen
o.v.t.
  1. bespeelde
  2. bespeelde
  3. bespeelde
  4. bespeelden
  5. bespeelden
  6. bespeelden
v.t.t.
  1. heb bespeeld
  2. hebt bespeeld
  3. heeft bespeeld
  4. hebben bespeeld
  5. hebben bespeeld
  6. hebben bespeeld
v.v.t.
  1. had bespeeld
  2. had bespeeld
  3. had bespeeld
  4. hadden bespeeld
  5. hadden bespeeld
  6. hadden bespeeld
o.t.t.t.
  1. zal bespelen
  2. zult bespelen
  3. zal bespelen
  4. zullen bespelen
  5. zullen bespelen
  6. zullen bespelen
o.v.t.t.
  1. zou bespelen
  2. zou bespelen
  3. zou bespelen
  4. zouden bespelen
  5. zouden bespelen
  6. zouden bespelen
diversen
  1. bespeel!
  2. bespeelt!
  3. bespeeld
  4. bespelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bespelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bespielen bespelen