Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. betimmeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor betimmeren (Nederlands) in het Duits

betimmeren:

betimmeren werkwoord (betimmer, betimmert, betimmerde, betimmerden, betimmerd)

  1. betimmeren
    verkleiden; bekleiden; täfeln
    • verkleiden werkwoord (verkleide, verkleidest, verkleidet, verkleidete, verkleidetet, verkleidet)
    • bekleiden werkwoord (bekleide, bekleidest, bekleidet, bekleidete, bekleidetet, bekleidet)
    • täfeln werkwoord (täfele, täfelst, täfelt, täfelte, täfeltet, getäfelt)

Conjugations for betimmeren:

o.t.t.
  1. betimmer
  2. betimmert
  3. betimmert
  4. betimmeren
  5. betimmeren
  6. betimmeren
o.v.t.
  1. betimmerde
  2. betimmerde
  3. betimmerde
  4. betimmerden
  5. betimmerden
  6. betimmerden
v.t.t.
  1. heb betimmerd
  2. hebt betimmerd
  3. heeft betimmerd
  4. hebben betimmerd
  5. hebben betimmerd
  6. hebben betimmerd
v.v.t.
  1. had betimmerd
  2. had betimmerd
  3. had betimmerd
  4. hadden betimmerd
  5. hadden betimmerd
  6. hadden betimmerd
o.t.t.t.
  1. zal betimmeren
  2. zult betimmeren
  3. zal betimmeren
  4. zullen betimmeren
  5. zullen betimmeren
  6. zullen betimmeren
o.v.t.t.
  1. zou betimmeren
  2. zou betimmeren
  3. zou betimmeren
  4. zouden betimmeren
  5. zouden betimmeren
  6. zouden betimmeren
diversen
  1. betimmer!
  2. betimmert!
  3. betimmerd
  4. betimmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor betimmeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekleiden betimmeren bedekken; bekleden; functie bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien; vervullen
täfeln betimmeren lambriseren
verkleiden betimmeren andere kleren aantrekken; bedekken; bekleden; omkleden; overtrekken; verkleden; vermommen

Wiktionary: betimmeren

betimmeren
verb
  1. het aanbrengen van sierhout