Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dop (Nederlands) in het Duits

dop:

dop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de dop (bolster; schaal; schil)
    der Deckel; die Kappe
    • Deckel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kappe [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de dop (sluitdop)
    die Verschlusskappe
  3. de dop (stolp; deksel; boerenhuis; )
    die Glocke; die Glasglocke; die Käseglocke

Vertaal Matrix voor dop:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Deckel bolster; dop; schaal; schil deksel; deksels; kleppen; lid; vuldoppen
Glasglocke boerenhuis; deksel; dop; kaasstolp; stolp; stolphuis; stulpkooi glazen klok; glazen stolp
Glocke boerenhuis; deksel; dop; kaasstolp; stolp; stolphuis; stulpkooi bel; schel
Kappe bolster; dop; schaal; schil afdekkap; baret; bolkap; bolsegment; dak; hoofdbedekking; hoofddeksel; kap; koepel; muts; overdekking; overkapping; pet
Käseglocke boerenhuis; deksel; dop; kaasstolp; stolp; stolphuis; stulpkooi
Verschlusskappe dop; sluitdop

Verwante woorden van "dop":


Wiktionary: dop


Cross Translation:
FromToVia
dop Gehäuse; Rumpf; Schale; Schiffskörper; Schiffsrumpf; Borke; Hülse; Rinde coqueenveloppe extérieure de l’œuf.
dop Rinde; Baumrinde; Borke écorce — Partie superficielle et protectrice des arbres et des végétaux

dop vorm van doppen:

doppen werkwoord (dop, dopt, dopte, dopten, gedopt)

  1. doppen (pellen)
    schälen
    • schälen werkwoord (schäle, schälst, schält, schälte, schältet, geschält)

Conjugations for doppen:

o.t.t.
  1. dop
  2. dopt
  3. dopt
  4. doppen
  5. doppen
  6. doppen
o.v.t.
  1. dopte
  2. dopte
  3. dopte
  4. dopten
  5. dopten
  6. dopten
v.t.t.
  1. heb gedopt
  2. hebt gedopt
  3. heeft gedopt
  4. hebben gedopt
  5. hebben gedopt
  6. hebben gedopt
v.v.t.
  1. had gedopt
  2. had gedopt
  3. had gedopt
  4. hadden gedopt
  5. hadden gedopt
  6. hadden gedopt
o.t.t.t.
  1. zal doppen
  2. zult doppen
  3. zal doppen
  4. zullen doppen
  5. zullen doppen
  6. zullen doppen
o.v.t.t.
  1. zou doppen
  2. zou doppen
  3. zou doppen
  4. zouden doppen
  5. zouden doppen
  6. zouden doppen
diversen
  1. dop!
  2. dopt!
  3. gedopt
  4. doppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

doppen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het doppen (pellen)
    Aushülzen

Vertaal Matrix voor doppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aushülzen doppen; pellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schälen doppen; pellen jassen; pellen; schillen; zich laten schillen

Verwante woorden van "doppen":