Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebluf (Nederlands) in het Duits

gebluf:

gebluf [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gebluf (opschepperij; grootspraak; branie; )
    die Angeberei; die Prahlerei; die Aufschneiderei; der Großtuer; die Windmacherei; die Großtuerei
  2. het gebluf (bravoure; grootspraak)
    die Bravour
    • Bravour [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gebluf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Angeberei branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij bluf; gepraal; praalzucht
Aufschneiderei branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij bluf; gepraal; praalzucht
Bravour bravoure; gebluf; grootspraak
Großtuer branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij bluffer; dikdoener; dikdoeners; druktemaker; gepraal; opschepper; opscheppers; opsnijder; patser; pocher; praalzucht; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen; zenuwlijder
Großtuerei branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij gepraal; praalzucht
Prahlerei branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij bluf; ijdelheid; ijdeltuiterij; wuftheid
Windmacherei branie; dikdoenerij; gebluf; gebral; gepoch; grootspraak; opschepperij; snoeverij branieschopper; gepraal; haantje; praalzucht