Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gefundeerd (Nederlands) in het Duits
gefundeerd:
-
gefundeerd (onderbouwd)
begründet; solide; fundiert; untermauert; erdig; fundamental-
begründet bijvoeglijk naamwoord
-
solide bijvoeglijk naamwoord
-
fundiert bijvoeglijk naamwoord
-
untermauert bijvoeglijk naamwoord
-
erdig bijvoeglijk naamwoord
-
fundamental bijvoeglijk naamwoord
-
-
gefundeerd (op goede gronden steunend; gegrond; degelijk; solide; aannemelijk; steekhoudend; logisch)
stichhaltig; begründet; plausibel; berechtigt-
stichhaltig bijvoeglijk naamwoord
-
begründet bijvoeglijk naamwoord
-
plausibel bijvoeglijk naamwoord
-
berechtigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
gefundeerd (gegrond)
Vertaal Matrix voor gefundeerd:
funderen:
-
funderen (baseren)
-
funderen (grondvesten; gronden)
-
funderen (onderheien; onderbouwen)
Conjugations for funderen:
o.t.t.
- fundeer
- fundeert
- fundeert
- funderen
- funderen
- funderen
o.v.t.
- fundeerde
- fundeerde
- fundeerde
- fundeerden
- fundeerden
- fundeerden
v.t.t.
- heb gefundeerd
- hebt gefundeerd
- heeft gefundeerd
- hebben gefundeerd
- hebben gefundeerd
- hebben gefundeerd
v.v.t.
- had gefundeerd
- had gefundeerd
- had gefundeerd
- hadden gefundeerd
- hadden gefundeerd
- hadden gefundeerd
o.t.t.t.
- zal funderen
- zult funderen
- zal funderen
- zullen funderen
- zullen funderen
- zullen funderen
o.v.t.t.
- zou funderen
- zou funderen
- zou funderen
- zouden funderen
- zouden funderen
- zouden funderen
en verder
- is gefundeerd
- zijn gefundeerd
diversen
- fundeer!
- fundeert!
- gefundeerd
- funderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor funderen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausphälen | funderen; onderbouwen; onderheien | |
begründen auf | baseren; funderen | |
beruhen auf | baseren; funderen | steunen op |
erden | funderen; gronden; grondvesten | aarden; gronden; op aarde aansluiten |
errichten | funderen; gronden; grondvesten | aanbouwen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; inrichten; installeren; instellen; invoeren; omhoogkomen; opbouwen; oprichten; opstijgen; opvliegen; regelen; stichten; uitbouwen |
etablieren | funderen; gronden; grondvesten | bouwen; construeren |
fundieren | funderen; onderbouwen; onderheien | heien |
gründen | funderen; gronden; grondvesten; onderbouwen; onderheien | berusten; bouwen; construeren; gebaseerd zijn; instellen; invoeren; oprichten; stichten |
stiften | funderen; gronden; grondvesten | cadeau doen; cadeau geven; doneren; geven; schenken |