Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gewaagd (Nederlands) in het Duits

gewaagd:

gewaagd bijvoeglijk naamwoord

  1. gewaagd (gedurfd; pikant)
    herausfordernd; gewagt; wagemutig
  2. gewaagd (gevaarlijk; hachelijk)
    schwierig; unbestimmt; heikel; prekär; brenzlig; mißlich

Vertaal Matrix voor gewaagd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brenzlig gevaarlijk; gewaagd; hachelijk delicaat; dreigend; eng; gevaarlijk; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair; risicovol; riskant
gewagt gedurfd; gewaagd; pikant gevaarlijk; hachelijk; koen; kranig; manmoedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; provocerend; risicovol; riskant; stoutmoedig; uitdagend; vermetel
heikel gevaarlijk; gewaagd; hachelijk breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; gevaarlijk; hachelijk; iel; kritiek; kwetsbaar; lastig; netelig; penibel; precair; risicovol; riskant; teder; teer; tenger; zwak
herausfordernd gedurfd; gewaagd; pikant ostentatief; overtreffend; provocerend; tartend; uitdagend
mißlich gevaarlijk; gewaagd; hachelijk delicaat; gevaarlijk; hachelijk; kritiek; krukkig; lastig; netelig; onbeholpen; ongemakkelijk; onhandig; opgelaten; penibel; precair; risicovol; riskant; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
prekär gevaarlijk; gewaagd; hachelijk delicaat; hachelijk; kritiek; lastig; netelig; penibel; precair
schwierig gevaarlijk; gewaagd; hachelijk afgezaagd; belastend; bezwarend; complex; delicaat; eigenwijs; eigenzinnig; ellendig; gecompliceerd; gevaarlijk; hachelijk; hard; hardhoofdig; hardop; hinderlijk; ingewikkeld; keihard; koppig; kritiek; kritisch; langdraadig; langwijlig; lastig; luid; melig; met veel moeilijkheden gepaard gaan; moeilijk; moeilijk begaanbaar; netelig; onaangenaam; onwillig; oorverdovend; penibel; precair; problematisch; risicovol; riskant; rot; saai; storend; tegendraads; vervelend; weerbarstig; weerspannig
unbestimmt gevaarlijk; gewaagd; hachelijk afgedempt; delicaat; flauw; gedempt; hachelijk; kritiek; lastig; mistig; netelig; nevelachtig; niet doorzichtig; niet helder; niet zeker; onbepaald; onbestemd; ondoorzichtig; onduidelijk; ongewis; onhelder; onoverzichtelijk; onvast; penibel; precair; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; wazig; wollig
wagemutig gedurfd; gewaagd; pikant dapper; heldhaftig; heroïsch; kloek; koen; kranig; manmoedig; moedig; onbeducht; onbevreesd; onverschrokken; onvervaard; provocerend; stout; stoutmoedig; uitdagend; vermetel

Verwante woorden van "gewaagd":

  • gewaagdheid, gewaagder, gewaagdere, gewaagdst, gewaagdste

Wiktionary: gewaagd


Cross Translation:
FromToVia
gewaagd abenteuerlich adventurous — full of hazard
gewaagd riskant risky — dangerous, involving risks
gewaagd waghalsig; besorglich; gefährlich périlleux — Qui est dangereux, où il y a du péril.

gewaagd vorm van wagen:

wagen werkwoord (waag, waagt, waagde, waagden, gewaagd)

  1. wagen (durven; riskeren; avonturen)
    wagen; riskieren; sich trauen; sich getrauen; sich wagen
    • wagen werkwoord (wage, wagst, wagt, wagte, wagtet, gewagt)
    • riskieren werkwoord (riskiere, riskierst, riskiert, riskierte, riskiertet, riskiert)
    • sich trauen werkwoord (traue mich, traust dich, traut sich, traute sich, trautet euch, sich getraut)
    • sich getrauen werkwoord (getraue mich, getraust dich, getraut sich, getraute sich, getrautet euch, sich getraut)
    • sich wagen werkwoord (wage mich, wagst dich, wagt sich, wagte sich, wagtet euch, sich gewagt)

Conjugations for wagen:

o.t.t.
  1. waag
  2. waagt
  3. waagt
  4. wagen
  5. wagen
  6. wagen
o.v.t.
  1. waagde
  2. waagde
  3. waagde
  4. waagden
  5. waagden
  6. waagden
v.t.t.
  1. heb gewaagd
  2. hebt gewaagd
  3. heeft gewaagd
  4. hebben gewaagd
  5. hebben gewaagd
  6. hebben gewaagd
v.v.t.
  1. had gewaagd
  2. had gewaagd
  3. had gewaagd
  4. hadden gewaagd
  5. hadden gewaagd
  6. hadden gewaagd
o.t.t.t.
  1. zal wagen
  2. zult wagen
  3. zal wagen
  4. zullen wagen
  5. zullen wagen
  6. zullen wagen
o.v.t.t.
  1. zou wagen
  2. zou wagen
  3. zou wagen
  4. zouden wagen
  5. zouden wagen
  6. zouden wagen
diversen
  1. waag!
  2. waagt!
  3. gewaagd
  4. wagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wagen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de wagen (auto; vehikel; kar)
    Auto; Fahrzeug; der Personenwagen; der Wagen
    • Auto [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fahrzeug [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Personenwagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de wagen (paardenwagen)
    der Pferdewagen; der Wagen
  3. de wagen (durven)
    Mut haben; Wagen; sich Getrauen
  4. de wagen (vehikel; voertuig; rijtuig; kar)
    der Wagen; Vehikel; Gefährt; Fuhrwerk; die Zugmaschine; der Karren
    • Wagen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Vehikel [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gefährt [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fuhrwerk [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Zugmaschine [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Karren [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor wagen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auto auto; kar; vehikel; wagen
Fahrzeug auto; kar; vehikel; wagen boot; scheepje; schip; schuit; schuitje; stoomschip; vaartuig; voertuig
Fuhrwerk kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Gefährt kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen handkar; kar
Karren kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen handkar; kar; karretje; vrachtkar; wagentje
Mut haben durven; wagen
Personenwagen auto; kar; vehikel; wagen
Pferdewagen paardenwagen; wagen
Vehikel kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
Wagen auto; durven; kar; paardenwagen; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen karretje; kinderwagen; wagentje
Zugmaschine kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen
sich Getrauen durven; wagen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riskieren avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
sich getrauen avonturen; durven; riskeren; wagen aandurven
sich trauen avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
sich wagen avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
wagen avonturen; durven; riskeren; wagen avonturieren
- durven

Verwante woorden van "wagen":


Synoniemen voor "wagen":


Antoniemen van "wagen":


Verwante definities voor "wagen":

  1. je niet door angst of onzekerheid laten tegenhouden1
    • hij waagde het toch naar huis te rijden met die gladheid1
  2. vervoermiddel dat bestaat uit een kar of bak met vier wielen1
    • de baby ligt in de kinderwagen1

Wiktionary: wagen

wagen
noun
  1. een auto
verb
  1. een poging ondernemen

Cross Translation:
FromToVia
wagen Auto; Wagen; Automobil; PKW car — automobile, a vehicle steered by a driver
wagen wagen dare — to have courage
wagen riskieren dare — to brave or face up to
wagen setzen; Spiel gamble(transitive) to risk something for potential gain
wagen Wagen wagon — cart
wagen riskieren; wagen; kühn sein; wagemutig sein; unerschrocken sein; draufgängerisch sein; sich erkühnen; sich wagen; sich erdreisten; sich die Frechheit herausnehmen aventurerhasarder, mettre à l’aventure.
wagen Karre; Fuhrwerk; Gefährt; Wagen bagnole — France|fr (familier, fr) voiture, automobile.
wagen Fuder; Fuhre; Karren; Wagen; Fuhrwerk; Förderwagen; Hund; Hunt; Laufkatze charchariot élevé.
wagen Einkaufswagen; Karren; Wagen; Fuhrwerk; Fuhre; Förderwagen; Hund; Laufkatze; Fuder; Hunt chariot — À classer.
wagen Karre; Karren; Fuder; Fuhre; Wagen; Fuhrwerk; Förderwagen; Hund; Hunt; Laufkatze charrettevoiture à deux roues, avec deux ridelles et deux limons.
wagen wagen; sich erkühnen hasarderrisquer, exposer à la fortune, exposer au péril.
wagen riskieren; wagen; kühn sein; wagemutig sein; unerschrocken sein; draufgängerisch sein; sich erkühnen; sich wagen; sich erdreisten; sich die Frechheit herausnehmen oser — Avoir la hardiesse, l’audace de dire, de faire quelque chose.
wagen riskieren; wagen risquerhasarder, exposer à un danger possible, à une chance douteux.
wagen Wagen voiture — Caisse sur roues
wagen Wagen; Auto voiture — Automobile

Computer vertaling door derden: