Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Angelgerät
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
hengel; hengelgerei; visgerei; vishengel; visnet; vistuig
|
Anschnauz
|
grauw; grom; snauw
|
|
Anschnauzer
|
grauw; grom; snauw
|
schimpscheut
|
Gelichter
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; gebroed
|
Geschirr
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
afwas; porselein; vaat; vaatwerk
|
Gesindel
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; geteisem; janhagel; schorriemorrie; tuig; uitschot
|
Gezücht
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
aanfok; broed; broedsel; fok; fokkerij; gebroed; gespuis; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; voortbrenging; voortplanting
|
Lumpengesindel
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
|
Plebs
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; gebroed
|
Pöbel
|
gepeupel; grauw; grom; plebs; rapaille; snauw
|
broeden; canaille; gajes; geboefte; gebroed; gespuis; schorriemorrie; tuig; uitschot
|
Sippschaft
|
gepeupel; grauw; plebs; rapaille
|
broeden; familie; gajes; gebroed; gezin; huisgezin
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
blaß
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; bleek van gelaatskleur; doodsbleek; flets; kleurloos; lijkbleek; lijkwit; pips; sneeuwwit; spierwit; wit; wit van huidskleur
|
bleich
|
grauw; vaal
|
blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flets; mat; pips; wit; wit van huidskleur
|
fahl
|
grauw; vaal
|
afgezaagd; bleek; eentonig; flauw; flets; kleurloos; mistig; monotoon; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; pips; saai; slaapverwekkend; suf; vaag; vagelijk; verschoten; vervelend; wazig
|
farblos
|
grauw; vaal
|
beslagen; blank; bleek; dof; flauw; flets; glansloos; grauwkleurig; grijs; kleurloos; mat; niet helder; ongekleurd; verschoten; verveloos; verweerd
|
grau
|
grauw; vaal
|
beslagen; dof; flets; glansloos; grauwkleurig; grijs; mat; niet helder
|
mismutig
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
|
trostlos
|
grauw; mistroostig; somber; triest; troosteloos; vreugdeloos
|
diepbedroefd; niet te troosten; ontroostbaar; zielsbedroefd
|