Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. herder:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor herder (Nederlands) in het Duits

herder:

herder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de herder
    der Pfarrer; der Hirte; der Pastor
    • Pfarrer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hirte [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pastor [der ~] zelfstandig naamwoord

herder [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de herder (veehoeder)
    der Viehhüter; der Hirt
    • Viehhüter [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hirt [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor herder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hirt herder; veehoeder
Hirte herder geestelijk herder; hoeder; pastoor; schapenhoeder
Pastor herder bedienaar van de godsdienst; broeder; dominee; geestelijk herder; geestelijke; hoeder; pastoor; pastor; predikant; prediker; voorganger
Pfarrer herder ambt van pastoor; bedienaar van de godsdienst; broeder; dominee; geestelijk herder; geestelijke; hoeder; pastoor; pastor; predikant; prediker; voorganger
Viehhüter herder; veehoeder veehoeder

Verwante woorden van "herder":

  • herders, herdertje

Wiktionary: herder

herder
noun
  1. Landwirtschaft: Besitzer und Hüter einer Tierherde

Cross Translation:
FromToVia
herder Hirt; Hirte herd — herdsman
herder Schäfer herdsman — a person who tends livestock, especially cows and sheep
herder Hirt; Hirte; Schafhirt; Schafhirte; Schafhirtin; Schäfer; Schäferin shepherd — a person who tends sheep
herder Hirt; Hirte; Hirtin; Hüter; Hüterin shepherd — someone who watches over or guides
herder Hirt; Senner; Pastor; Pfarrer pasteurberger ; pâtre. — note Dans cette acception, il ne se dit guère qu’en parlant des peuples anciens et dans le style poétique.
herder Hirt; Senner pâtre — éleva|fr Celui qui garde, qui fait paître des troupeaux de bœufs, de vaches, de chèvres, etc.

Verwante vertalingen van herder