Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. hoogspringen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hoogspringen (Nederlands) in het Duits

hoogspringen:

hoogspringen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. hoogspringen (hoogtesprong; sprong)
    der Hochsprung

hoogspringen werkwoord (spring hoog, springt hoog, sprong hoog, sprongen hoog, hooggesprongen)

  1. hoogspringen
    hochspringen
    • hochspringen werkwoord (springe hoch, springst hoch, springt hoch, sprang hoch, sprangt hoch, hochgesprungen)

Conjugations for hoogspringen:

o.t.t.
  1. spring hoog
  2. springt hoog
  3. springt hoog
  4. springen hoog
  5. springen hoog
  6. springen hoog
o.v.t.
  1. sprong hoog
  2. sprong hoog
  3. sprong hoog
  4. sprongen hoog
  5. sprongen hoog
  6. sprongen hoog
v.t.t.
  1. heb hooggesprongen
  2. hebt hooggesprongen
  3. heeft hooggesprongen
  4. hebben hooggesprongen
  5. hebben hooggesprongen
  6. hebben hooggesprongen
v.v.t.
  1. had hooggesprongen
  2. had hooggesprongen
  3. had hooggesprongen
  4. hadden hooggesprongen
  5. hadden hooggesprongen
  6. hadden hooggesprongen
o.t.t.t.
  1. zal hoogspringen
  2. zult hoogspringen
  3. zal hoogspringen
  4. zullen hoogspringen
  5. zullen hoogspringen
  6. zullen hoogspringen
o.v.t.t.
  1. zou hoogspringen
  2. zou hoogspringen
  3. zou hoogspringen
  4. zouden hoogspringen
  5. zouden hoogspringen
  6. zouden hoogspringen
diversen
  1. spring hoog!
  2. springt hoog!
  3. hooggesprongen
  4. hoogspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor hoogspringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hochsprung hoogspringen; hoogtesprong; sprong
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hochspringen hoogspringen

Wiktionary: hoogspringen

hoogspringen
noun
  1. atletiekdiscipline waarbij het de bedoeling is over een tussen twee staanders bevestigde lat of touw te springen

Computer vertaling door derden: