Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufreißen
|
kapot scheuren; verscheuren
|
grootspreken; kraken; losbreken; losscheuren; openbreken; openrijten; openrukken; openscheuren; opensperren; opscheppen; opsnijden; rijten; snoeven
|
wegreißen
|
kapot scheuren; verscheuren
|
afbreken; ergens uitscheuren; iets afbreken; losrukken; losscheuren; lostrekken; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; vernielen; vernietigen; verwoesten; wegrukken
|
zerfetzen
|
kapot scheuren; verscheuren
|
aan flarden scheuren; billekoek geven; een pak slaag geven; ergens uitscheuren; verscheuren
|
zerlegen
|
kapot scheuren; verscheuren
|
aan stukken snijden; afbreken; analyseren; anatomiseren; beëindigen; desintegreren; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; ontbinden; ontleden; opheffen; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; stuksnijden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uit elkaar vallen; uiteenhalen; uiteenvallen; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verwoesten
|
zerreißen
|
kapot scheuren; verscheuren
|
aan flarden scheuren; afbreken; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; knappen; ontbinden; opheffen; scheiden; splitsen; stuk scheuren; stukmaken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteenhalen; uiteentrekken; verbreken; verbrijzelen; verscheuren
|