Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kibbelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kibbelen (Nederlands) in het Duits

kibbelen:

kibbelen werkwoord (kibbel, kibbelt, kibbelde, kibbelden, gekibbeld)

  1. kibbelen
    zanken; streiten
    • zanken werkwoord (zanke, zankst, zankt, zankte, zanktet, gezank)
    • streiten werkwoord (streite, streitest, streitet, stritt, strittet, gestritten)
  2. kibbelen (kiften)
    zanken
    • zanken werkwoord (zanke, zankst, zankt, zankte, zanktet, gezank)

Conjugations for kibbelen:

o.t.t.
  1. kibbel
  2. kibbelt
  3. kibbelt
  4. kibbelen
  5. kibbelen
  6. kibbelen
o.v.t.
  1. kibbelde
  2. kibbelde
  3. kibbelde
  4. kibbelden
  5. kibbelden
  6. kibbelden
v.t.t.
  1. heb gekibbeld
  2. hebt gekibbeld
  3. heeft gekibbeld
  4. hebben gekibbeld
  5. hebben gekibbeld
  6. hebben gekibbeld
v.v.t.
  1. had gekibbeld
  2. had gekibbeld
  3. had gekibbeld
  4. hadden gekibbeld
  5. hadden gekibbeld
  6. hadden gekibbeld
o.t.t.t.
  1. zal kibbelen
  2. zult kibbelen
  3. zal kibbelen
  4. zullen kibbelen
  5. zullen kibbelen
  6. zullen kibbelen
o.v.t.t.
  1. zou kibbelen
  2. zou kibbelen
  3. zou kibbelen
  4. zouden kibbelen
  5. zouden kibbelen
  6. zouden kibbelen
diversen
  1. kibbel!
  2. kibbelt!
  3. gekibbeld
  4. kibbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kibbelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
streiten kibbelen argumenteren; bakkeleien; bekampen; bestrijden; bevechten; disputeren; duelleren; harrewarren; in de clinch liggen; kampen; kiften; kijven; knokken; krakelen; matten; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; strijd voeren; strijden; twisten; vechten
zanken kibbelen; kiften harrewarren; kiften; kijven; krakelen; ruzie maken; ruziën; twisten

Wiktionary: kibbelen

kibbelen
verb
  1. woordenstrijd hebben