Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. klepels:
  2. klepel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klepels (Nederlands) in het Duits

klepels:

klepels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de klepels (snavels; vogelbekken)
    die Schnäbel; die Vogelschnäbel

Vertaal Matrix voor klepels:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schnäbel klepels; snavels; vogelbekken bekken; mondstukken van tabakspijpen; muilen; snebben
Vogelschnäbel klepels; snavels; vogelbekken

Verwante woorden van "klepels":


klepel:

klepel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de klepel (kleppel)
    die Rassel; der Klapper; die Knarre
    • Rassel [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Klapper [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Knarre [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor klepel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Klapper klepel; kleppel applaudisseur; hit; kasstuk; klapper; klepper; knalbonbon; kraker; ratel; rotje; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
Knarre klepel; kleppel geweer; kinderspeeltje; pistool; rammelaar; strijdmiddel; wapen
Rassel klepel; kleppel kinderspeeltje; klepper; rammelaar; ratel

Verwante woorden van "klepel":

  • klepelen, klepels, klepeltje, klepeltjes

Wiktionary: klepel

klepel
noun
  1. peervormige staaf in een klok