Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ophaal (Nederlands) in het Duits

ophaal:

ophaal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de ophaal
    der Aufstrich; der Haarstrich

Vertaal Matrix voor ophaal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufstrich ophaal opstreek
Haarstrich ophaal fijne lijn; haarlijn

ophalen:

ophalen werkwoord (haal op, haalt op, haalde op, haalden op, opgehaald)

  1. ophalen (afhalen en meenemen; oppikken)
    abholen; aufpicken; holen; einsammeln
    • abholen werkwoord (hole ab, holst ab, holt ab, holte ab, holtet ab, abgeholt)
    • aufpicken werkwoord (picke auf, pickst auf, pickt auf, pickte auf, picktet auf, aufgepickt)
    • holen werkwoord (hole, holst, holt, holte, holtet, geholt)
    • einsammeln werkwoord (sammele ein, sammelst ein, sammelt ein, sammelte ein, sammeltet ein, eingesammelt)
  2. ophalen (meenemen; afnemen; afhalen; wegnemen; weghalen)
    entnehmen; aufholen; abnehmen; fortnehmen; wegnehmen; wegholen; entfernen; abräumen
    • entnehmen werkwoord (entnehme, entnimmst, entnimmt, entnahm, entnahmt, entnommen)
    • aufholen werkwoord (hole auf, holst auf, holt auf, holte auf, holtet auf, aufgeholt)
    • abnehmen werkwoord (nehme ab, nimmst ab, nimmt ab, nahm ab, nahmt ab, abgenommen)
    • fortnehmen werkwoord (nehme fort, nimmst fort, nimmt fort, nahm fort, nahmt fort, fortgenommen)
    • wegnehmen werkwoord (nehme weg, nimmst weg, nimmt weg, nahm weg, nahmt weg, weggenommen)
    • wegholen werkwoord (hole weg, holst weg, holt weg, holte weg, holtet weg, weggeholt)
    • entfernen werkwoord (entferne, entfernst, entfernt, entfernte, entferntet, entfernt)
    • abräumen werkwoord (räume ab, räumst ab, räumt ab, räumte ab, räumtet ab, abgeräumt)
  3. ophalen (omhooghalen)
    umhochziehen; zuziehen; herbeiziehen; hinzuziehen
    • umhochziehen werkwoord
    • zuziehen werkwoord (ziehe zu, ziehst zu, zieht zu, zog zu, zogt zu, zugezogen)
    • herbeiziehen werkwoord (ziehe herbei, ziehst herbei, zieht herbei, zog herbei, zogt herbei, herbeigezogen)
    • hinzuziehen werkwoord (ziehe hinzu, ziehst hinzu, zieht hinzu, zog hinzu, zogt hinzu, hinzugezogen)
  4. ophalen
    abrufen
  5. ophalen

Conjugations for ophalen:

o.t.t.
  1. haal op
  2. haalt op
  3. haalt op
  4. halen op
  5. halen op
  6. halen op
o.v.t.
  1. haalde op
  2. haalde op
  3. haalde op
  4. haalden op
  5. haalden op
  6. haalden op
v.t.t.
  1. heb opgehaald
  2. hebt opgehaald
  3. heeft opgehaald
  4. hebben opgehaald
  5. hebben opgehaald
  6. hebben opgehaald
v.v.t.
  1. had opgehaald
  2. had opgehaald
  3. had opgehaald
  4. hadden opgehaald
  5. hadden opgehaald
  6. hadden opgehaald
o.t.t.t.
  1. zal ophalen
  2. zult ophalen
  3. zal ophalen
  4. zullen ophalen
  5. zullen ophalen
  6. zullen ophalen
o.v.t.t.
  1. zou ophalen
  2. zou ophalen
  3. zou ophalen
  4. zouden ophalen
  5. zouden ophalen
  6. zouden ophalen
en verder
  1. ben opgehaald
  2. bent opgehaald
  3. is opgehaald
  4. zijn opgehaald
  5. zijn opgehaald
  6. zijn opgehaald
diversen
  1. haal op!
  2. haalt op!
  3. opgehaald
  4. ophalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ophalen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abholen afhalen en meenemen; ophalen; oppikken een snuif nemen; iets ophalen; insnuiven; opsnuiven; snuiven
abnehmen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen achteruitgaan; afdekken; afruimen; afslanken; aftappen; bederven; beroven; beroven van; bestelen; biertappen; degenereren; depriveren; in de war sturen; inkrimpen; inzakken; kleiner worden; lijnen; nekken; ontnemen; opruimen; ruïneren; slinken; sterk afnemen; tappen; te kort doen; teruglopen; vallen; verderven; verworden; verzieken
abrufen ophalen
abräumen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afdekken; afruimen; bergen; opruimen; ruimen
aufholen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen heffen; hijsen; iets ophalen; omhoog heffen; omhooghalen; opheffen; ophijsen
aufpicken afhalen en meenemen; ophalen; oppikken opensteken; prikken in
einsammeln afhalen en meenemen; ophalen; oppikken collecteren; geld inzamelen; inzamelen; oogsten; plukken; vergaren; verzamelen
entfernen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen afdanken; afnemen; afzonderen; demonteren; ecarteren; evacueren; leegruimen; lichten; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
entnehmen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen aanrekenen; aanwrijven; afdekken; afleiden; afruimen; berispen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; deduceren; depriveren; gispen; laken; lenen; lichten; naar boven trekken; nadragen; omhoog rukken; omhoog trekken; ontlenen; ontnemen; opruimen; orderverzamelen; te kort doen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
fortnehmen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen achteruitgaan; afnemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; depriveren; minder worden; ontnemen; te kort doen
heranholen ophalen
herbeiziehen omhooghalen; ophalen bijhalen; bijtrekken; erbij trekken; naartoe trekken
hinzuziehen omhooghalen; ophalen consulteren; erbij betrekken; raadplegen
holen afhalen en meenemen; ophalen; oppikken behalen; distribueren; halen; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; pakken; ronddelen; uitreiken; verdelen; verkrijgen; winnen
umhochziehen omhooghalen; ophalen
wegholen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen beroven; beroven van; bestelen; depriveren; ontnemen; te kort doen
wegnehmen afhalen; afnemen; meenemen; ophalen; weghalen; wegnemen achteroverdrukken; achteruitgaan; afnemen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; demonteren; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; minder worden; ontfutselen; ontmantelen; ontnemen; onttakelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
zuziehen omhooghalen; ophalen aantrekken; dichttrekken; erbij halen; erbij roepen; ergens z'n intrek nemen

Synoniemen voor "ophalen":


Antoniemen van "ophalen":


Verwante definities voor "ophalen":

  1. komen halen om mee te nemen1
    • komt je vader je ophalen op het vliegveld?1
  2. er een beter cijfer voor halen1
    • ik moet het cijfer voor wiskunde ophalen1
  3. verzamelen door bij mensen langs te gaan1
    • wij halen geld op voor de club1
  4. weer weten hoe het was1
    • ik moet mijn wiskunde ophalen1

Wiktionary: ophalen

ophalen
verb
  1. een voorwerp bij iets/iemand vandaan halen
  2. een bestand van een computer of server naar een andere computer of server overbrengen
ophalen
verb
  1. transitiv: von einem Ort nehmen, um es (mit sich) an einen anderen zu bringen

Cross Translation:
FromToVia
ophalen grinsen sneer — raise a corner of the upper lip slightly in scorn
ophalen begeistern; einflößen; eingeben; inspirieren; hineinblasen inspirerfaire pénétrer artificiellement de l’air dans les poumons.
ophalen aufstehen; heben; aufheben; erheben; zücken lever — Faire qu’une chose être plus haut qu’elle n’était.
ophalen heben; aufheben; erheben; zücken souleverlever à une faible hauteur.
ophalen herunterladen; downloaden télécharger — Transférer d’un ordinateur distant vers un local (1)