Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. radbraken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor radbraken (Nederlands) in het Duits

radbraken:

radbraken werkwoord (radbraak, radbraakt, radbraakte, radbraakten, geradbraakt)

  1. radbraken
    rädern; radebrechen; aufs Rad flechten; durch das Rad hinrichten
    • rädern werkwoord (rädere, räderst, rädert, räderte, rädertet, gerädert)
    • radebrechen werkwoord (radebreche, radebrichst, radebricht, radebrach, radebracht, radegebrochen)
    • aufs Rad flechten werkwoord
    • durch das Rad hinrichten werkwoord (richte durch das Rad hin, richtest durch das Rad hin, richtet durch das Rad hin, richtete durch das Rad hin, richtetet durch das Rad hin, durch das Rad hingerichtet)

Conjugations for radbraken:

o.t.t.
  1. radbraak
  2. radbraakt
  3. radbraakt
  4. radbraken
  5. radbraken
  6. radbraken
o.v.t.
  1. radbraakte
  2. radbraakte
  3. radbraakte
  4. radbraakten
  5. radbraakten
  6. radbraakten
v.t.t.
  1. heb geradbraakt
  2. hebt geradbraakt
  3. heeft geradbraakt
  4. hebben geradbraakt
  5. hebben geradbraakt
  6. hebben geradbraakt
v.v.t.
  1. had geradbraakt
  2. had geradbraakt
  3. had geradbraakt
  4. hadden geradbraakt
  5. hadden geradbraakt
  6. hadden geradbraakt
o.t.t.t.
  1. zal radbraken
  2. zult radbraken
  3. zal radbraken
  4. zullen radbraken
  5. zullen radbraken
  6. zullen radbraken
o.v.t.t.
  1. zou radbraken
  2. zou radbraken
  3. zou radbraken
  4. zouden radbraken
  5. zouden radbraken
  6. zouden radbraken
en verder
  1. ben geradbraakt
  2. bent geradbraakt
  3. is geradbrraakt
  4. zijn geradbraakt
  5. zijn geradbraakt
  6. zijn geradbraakt
diversen
  1. radbraak!
  2. radbraakt!
  3. geradbraakt
  4. radbrakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor radbraken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufs Rad flechten radbraken
durch das Rad hinrichten radbraken
radebrechen radbraken
rädern radbraken

Wiktionary: radbraken

radbraken
verb
  1. eine Sprache nur recht fehlerhaft sprechen; eine Sprache nur lückenhaft bzw. unvollständig beherrschen; gebrochen sprechen