Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. rochel:
  2. rochelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rochel (Nederlands) in het Duits

rochel:

rochel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de rochel (kwat; fluim)
    Geröchel; der Schleim; der Qualster

Vertaal Matrix voor rochel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geröchel fluim; kwat; rochel gehijg; gereutel; gerochel
Qualster fluim; kwat; rochel
Schleim fluim; kwat; rochel kwijl; slijm; slijmachtig speeksel; speeksel; spog; spuug

Verwante woorden van "rochel":


rochel vorm van rochelen:

rochelen werkwoord (rochel, rochelt, rochelde, rochelden, gerocheld)

  1. rochelen (reutelen)
    rasseln; röcheln
    • rasseln werkwoord (rassele, rasselst, rasselt, rasselte, rasseltet, gerasselt)
    • röcheln werkwoord (röchele, röchelst, röchelt, röchelte, röcheltet, geröchelt)

Conjugations for rochelen:

o.t.t.
  1. rochel
  2. rochelt
  3. rochelt
  4. rochelen
  5. rochelen
  6. rochelen
o.v.t.
  1. rochelde
  2. rochelde
  3. rochelde
  4. rochelden
  5. rochelden
  6. rochelden
v.t.t.
  1. heb gerocheld
  2. hebt gerocheld
  3. heeft gerocheld
  4. hebben gerocheld
  5. hebben gerocheld
  6. hebben gerocheld
v.v.t.
  1. had gerocheld
  2. had gerocheld
  3. had gerocheld
  4. hadden gerocheld
  5. hadden gerocheld
  6. hadden gerocheld
o.t.t.t.
  1. zal rochelen
  2. zult rochelen
  3. zal rochelen
  4. zullen rochelen
  5. zullen rochelen
  6. zullen rochelen
o.v.t.t.
  1. zou rochelen
  2. zou rochelen
  3. zou rochelen
  4. zouden rochelen
  5. zouden rochelen
  6. zouden rochelen
diversen
  1. rochel!
  2. rochelt!
  3. gerocheld
  4. rochelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rochelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rasseln reutelen; rochelen aanmodderen; de trom roeren; kletteren; prutsen; rammelen; roffelen; rommelen; trommelen
röcheln reutelen; rochelen

Verwante woorden van "rochelen":


Wiktionary: rochelen


Cross Translation:
FromToVia
rochelen speien; ausspeien; auswerfen; spucken cracher — rejeter violemment par la bouche