Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. sleuren:
  2. sleur:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sleuren (Nederlands) in het Duits

sleuren:

sleuren werkwoord (sleur, sleurt, sleurde, sleurden, gesleurd)

  1. sleuren
    zerren; schleppen; ziehen; fortziehen
    • zerren werkwoord (zerre, zerrst, zerrt, zerrte, zerrtet, gezerrt)
    • schleppen werkwoord (schleppe, schleppst, schleppt, schleppte, schlepptet, geschleppt)
    • ziehen werkwoord (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • fortziehen werkwoord (ziehe fort, ziehst fort, zieht fort, zog fort, zogt fort, fortgezogen)

Conjugations for sleuren:

o.t.t.
  1. sleur
  2. sleurt
  3. sleurt
  4. sleuren
  5. sleuren
  6. sleuren
o.v.t.
  1. sleurde
  2. sleurde
  3. sleurde
  4. sleurden
  5. sleurden
  6. sleurden
v.t.t.
  1. heb gesleurd
  2. hebt gesleurd
  3. heeft gesleurd
  4. hebben gesleurd
  5. hebben gesleurd
  6. hebben gesleurd
v.v.t.
  1. had gesleurd
  2. had gesleurd
  3. had gesleurd
  4. hadden gesleurd
  5. hadden gesleurd
  6. hadden gesleurd
o.t.t.t.
  1. zal sleuren
  2. zult sleuren
  3. zal sleuren
  4. zullen sleuren
  5. zullen sleuren
  6. zullen sleuren
o.v.t.t.
  1. zou sleuren
  2. zou sleuren
  3. zou sleuren
  4. zouden sleuren
  5. zouden sleuren
  6. zouden sleuren
en verder
  1. ben gesleurd
  2. bent gesleurd
  3. is gesleurd
  4. zijn gesleurd
  5. zijn gesleurd
  6. zijn gesleurd
diversen
  1. sleur!
  2. sleurt!
  3. gesleurd
  4. sleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sleuren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fortziehen sleuren een stapje verder gaan; krammen; met een kram vastmaken; trekken; verdergaan; voorttrekken
schleppen sleuren gebukt gaan onder; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; sjouwen; slepen; torsen; versjouwen; zeulen; zich voortslepen
zerren sleuren rukken; trekken
ziehen sleuren aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; rukken; slepen; snuiven; telen; tochten; trekken; verbouwen; voortbrengen

Verwante woorden van "sleuren":


sleur:

sleur [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de sleur
    der Alltagstrott; die Routine

Vertaal Matrix voor sleur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Alltagstrott sleur
Routine sleur ervaring; koers; praktijk; route; routine

Verwante woorden van "sleur":