Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toepasselijkheid (Nederlands) in het Duits

toepasselijkheid:

toepasselijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de toepasselijkheid (toepasbaarheid)
    die Relevanz; die Verwendbarkeit; die Schlagfertigkeit

Vertaal Matrix voor toepasselijkheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Relevanz toepasbaarheid; toepasselijkheid relevantie
Schlagfertigkeit toepasbaarheid; toepasselijkheid adremheid; bij de pinken zijn; bijdehandheid; gevatheid; goochemheid; puntig zijn; puntigheid; scherpheid; scherpte; scherpzinnigheid; schranderheid; slagvaardigheid; snedigheid; spitsheid; spitsvondigheid; treffendheid; uitgeslapenheid
Verwendbarkeit toepasbaarheid; toepasselijkheid bruikbaarheid; inpasbaarheid; nut; nuttigheid; relevantie

Verwante woorden van "toepasselijkheid":


toepasselijkheid vorm van toepasselijk:

toepasselijk bijvoeglijk naamwoord

  1. toepasselijk (treffend)
    kennzeichnend; geeignet

Vertaal Matrix voor toepasselijk:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geeignet toepasselijk; treffend adequaat; bruikbare; gepast; geschikt; geëigend; handig; juist; nuttig; passend; toepasbaar
kennzeichnend toepasselijk; treffend beschrijvend; definiërend; karakteriserend; karakteristiek; kenmerkend; kenschetsend; omschrijvend; tekenend; typerend; typisch

Verwante woorden van "toepasselijk":

  • toepasselijkheid, toepasselijker, toepasselijkere, toepasselijkst, toepasselijkste, toepasselijke

Wiktionary: toepasselijk

toepasselijk
adjective
  1. dat wat er goed bij hoort of op van toepassing is

Cross Translation:
FromToVia
toepasselijk anwendbar applicable — suitable for application; relevant
toepasselijk angebracht; angemessen; passend appropriate — peculiar, suitable, fit, proper
toepasselijk geeignet; passend apt — fit or fitted; suited; suitable; appropriate
toepasselijk anwendbar applicable — Qui doit ou pouvoir appliquer.
toepasselijk tauglich; tüchtig; bequem; gelegen; gemächlich; angemessen; füglich; geeignet; zeitgemäß; gehörig; gebührend; geziemend; anständig; schicklich; dezent; ordentlich; angebracht; passend; zusagend convenable — Qui est approprier, qui convient à quelqu’un ou à quelque chose.
toepasselijk gescheit; klug; weise; vernünftig; verständig; angemessen; füglich; geeignet; zeitgemäß raisonnable — Qui douer de raison, qui a la faculté de raisonner.

Computer vertaling door derden: