Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. tralie:
  2. traliën:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tralie (Nederlands) in het Duits

tralie:

tralie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de tralie (stijl; spijl)
    die Stange; der Stab; Gitter; Gitterwerk; die Vergitterung; der Gitterstab

Vertaal Matrix voor tralie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gitter spijl; stijl; tralie afscheiding; braadrooster; hek; hekwerk; raster; rastering; rasterwerk; rooster; slot en grendel; spijlen; traliedeur; traliehek; traliewerk; traliën
Gitterstab spijl; stijl; tralie
Gitterwerk spijl; stijl; tralie raster; rastering; rasterwerk; rooster; spijlen; traliewerk; traliën
Stab spijl; stijl; tralie baton; bâton; dirigeerstaf; estafettestokje; polsstok; staaf; staf; stang; stok
Stange spijl; stijl; tralie baton; mast; paal; pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; staafje; staak; staf; stang; stok; tablet
Vergitterung spijl; stijl; tralie afscheiding; afschutting; hek; hekwerk; raster; rastering; rasterwerk; rooster; spijlen; traliewerk; traliën

Verwante woorden van "tralie":

  • tralies, tralietje, tralietjes

Wiktionary: tralie


Cross Translation:
FromToVia
tralie Verband lattice — partially ordered set in algebra

tralie vorm van traliën:

traliën werkwoord (tralie, traliet, traliede, tralieden, getralied)

  1. traliën
    vergittern
    • vergittern werkwoord (vergittere, vergitterst, vergittert, vergitterte, vergittertet, vergittert)

Conjugations for traliën:

o.t.t.
  1. tralie
  2. traliet
  3. traliet
  4. tralieen
  5. tralieen
  6. tralieen
o.v.t.
  1. traliede
  2. traliede
  3. traliede
  4. tralieden
  5. tralieden
  6. tralieden
v.t.t.
  1. heb getralied
  2. hebt getralied
  3. heeft getralied
  4. hebben getralied
  5. hebben getralied
  6. hebben getralied
v.v.t.
  1. had getralied
  2. had getralied
  3. had getralied
  4. hadden getralied
  5. hadden getralied
  6. hadden getralied
o.t.t.t.
  1. zal traliën
  2. zult traliën
  3. zal traliën
  4. zullen traliën
  5. zullen traliën
  6. zullen traliën
o.v.t.t.
  1. zou traliën
  2. zou traliën
  3. zou traliën
  4. zouden traliën
  5. zouden traliën
  6. zouden traliën
en verder
  1. ben getralied
  2. bent getralied
  3. is getralied
  4. zijn getralied
  5. zijn getralied
  6. zijn getralied
diversen
  1. tralie!
  2. traliet!
  3. getralied
  4. traliend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

traliën [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de traliën (traliewerk; spijlen)
    Gitterwerk; die Vergitterung; Gitter

Vertaal Matrix voor traliën:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gitter spijlen; traliewerk; traliën afscheiding; braadrooster; hek; hekwerk; raster; rastering; rasterwerk; rooster; slot en grendel; spijl; stijl; tralie; traliedeur; traliehek
Gitterwerk spijlen; traliewerk; traliën raster; rastering; rasterwerk; rooster; spijl; stijl; tralie
Vergitterung spijlen; traliewerk; traliën afscheiding; afschutting; hek; hekwerk; raster; rastering; rasterwerk; rooster; spijl; stijl; tralie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergittern traliën