Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitgebroken:
  2. uitbreken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitgebroken (Nederlands) in het Duits

uitgebroken:

uitgebroken bijvoeglijk naamwoord

  1. uitgebroken (ontsnapt)
    ausgebrochen; entkommen; geflüchtet

Vertaal Matrix voor uitgebroken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entkommen er tussenuit knijpen; er vandoor gaan; lopend weggaan; losbreken; loskomen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; uitwijken; uitwijken voor iets; vluchten; vrijkomen; weglopen; wegvluchten; zich bevrijden; zich met geweld losbreken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgebrochen ontsnapt; uitgebroken
entkommen ontsnapt; uitgebroken
geflüchtet ontsnapt; uitgebroken

uitbreken:

uitbreken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitbreken (ontsnapping; uitbraak; ontvluchting)
    der Ausbruch; die Flucht; Entkommen; Entwischen

Vertaal Matrix voor uitbreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ausbruch ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken emotionele uitval; losbarsting; ontlading; plotselinge uitbarsting; uitbarsten; uitbarsting; uitval
Entkommen ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
Entwischen ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
Flucht ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken

Wiktionary: uitbreken

uitbreken
verb
  1. zichzelf bevrijden uit gevangenschap
  2. plotseling beginnen van een oorlog, ramp, ziekte e.d
  3. het verwijderen van een deel van een gebouw, zoals een muur of een vloer