Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. verplanten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verplanten (Nederlands) in het Duits

verplanten:

verplanten werkwoord (verplant, verplantte, verplantten, verplant)

  1. verplanten
    verpflanzen; umpflanzen
    • verpflanzen werkwoord (verpflanze, verpflanzt, verpflanzte, verpflanztet, verpflanzt)
    • umpflanzen werkwoord (pflanze um, pflanzt um, pflanzte um, pflanztet um, umgepflanzt)
  2. verplanten

Conjugations for verplanten:

o.t.t.
  1. verplant
  2. verplant
  3. verplant
  4. verplanten
  5. verplanten
  6. verplanten
o.v.t.
  1. verplantte
  2. verplantte
  3. verplantte
  4. verplantten
  5. verplantten
  6. verplantten
v.t.t.
  1. heb verplant
  2. hebt verplant
  3. heeft verplant
  4. hebben verplant
  5. hebben verplant
  6. hebben verplant
v.v.t.
  1. had verplant
  2. had verplant
  3. had verplant
  4. hadden verplant
  5. hadden verplant
  6. hadden verplant
o.t.t.t.
  1. zal verplanten
  2. zult verplanten
  3. zal verplanten
  4. zullen verplanten
  5. zullen verplanten
  6. zullen verplanten
o.v.t.t.
  1. zou verplanten
  2. zou verplanten
  3. zou verplanten
  4. zouden verplanten
  5. zouden verplanten
  6. zouden verplanten
diversen
  1. verplant!
  2. verplant!
  3. verplant
  4. verplantend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verplanten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
umpflanzen verplanten overplanten
verpflanzen verplanten overplanten; transplanteren; verpoten
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
Wiederbepflanzung verplanten

Wiktionary: verplanten

verplanten
verb
  1. op een andere plaats zetten

Computer vertaling door derden: