Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. versplinteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor versplinteren (Nederlands) in het Duits

versplinteren:

versplinteren werkwoord (versplinter, versplintert, versplinterde, versplinterden, versplinterd)

  1. versplinteren
    zersplittern
    • zersplittern werkwoord (zersplittere, zersplitterst, zersplittert, zersplitterte, zersplittertet, zersplittert)

Conjugations for versplinteren:

o.t.t.
  1. versplinter
  2. versplintert
  3. versplintert
  4. versplinteren
  5. versplinteren
  6. versplinteren
o.v.t.
  1. versplinterde
  2. versplinterde
  3. versplinterde
  4. versplinterden
  5. versplinterden
  6. versplinterden
v.t.t.
  1. heb versplinterd
  2. hebt versplinterd
  3. heeft versplinterd
  4. hebben versplinterd
  5. hebben versplinterd
  6. hebben versplinterd
v.v.t.
  1. had versplinterd
  2. had versplinterd
  3. had versplinterd
  4. hadden versplinterd
  5. hadden versplinterd
  6. hadden versplinterd
o.t.t.t.
  1. zal versplinteren
  2. zult versplinteren
  3. zal versplinteren
  4. zullen versplinteren
  5. zullen versplinteren
  6. zullen versplinteren
o.v.t.t.
  1. zou versplinteren
  2. zou versplinteren
  3. zou versplinteren
  4. zouden versplinteren
  5. zouden versplinteren
  6. zouden versplinteren
diversen
  1. versplinter!
  2. versplintert!
  3. versplinterd
  4. versplinterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor versplinteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zersplittern versplinteren splinteren; tot splinters breken

Wiktionary: versplinteren

versplinteren
verb
  1. tot splinters maken

Cross Translation:
FromToVia
versplinteren zersplittern splinter — to come apart into splinters
versplinteren zersplittern splinter — to cause to break apart into splinters