Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. voeg:
  2. voegen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voeg (Nederlands) in het Duits

voeg:

voeg [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de voeg (naad)
    die Naht; die Fuge; die Schweißnaht; der Spalt
    • Naht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fuge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schweißnaht [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Spalt [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor voeg:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fuge naad; voeg fuga; sponning
Naht naad; voeg
Schweißnaht naad; voeg las; lasnaad; lasnaden; lassen; welnaad; welnaden
Spalt naad; voeg bergkloof; bergspleet; kiertje; kloof; rotskloof; scheur; sponning; torn

Verwante woorden van "voeg":


Wiktionary: voeg


Cross Translation:
FromToVia
voeg Grenzzone junction — the boundary between two materials
voeg Flansch joint — Pièce assurant le contact entre différents éléments

voegen:

voegen werkwoord (voeg, voegt, voegde, voegden, gevoegd)

  1. voegen (bakstenen voegen)
    mauern
    • mauern werkwoord (mauere, mauerst, mauert, mauerte, mauertet, gemauert)
  2. voegen (erbij doen; toevoegen)
    zufügen; beifügen
    • zufügen werkwoord (füge zu, fügst zu, fügt zu, fügte zu, fügtet zu, zugefügt)
    • beifügen werkwoord (füge bei, fügst bei, fügt bei, fügte bei, fügtet bei, beigefügt)

Conjugations for voegen:

o.t.t.
  1. voeg
  2. voegt
  3. voegt
  4. voegen
  5. voegen
  6. voegen
o.v.t.
  1. voegde
  2. voegde
  3. voegde
  4. voegden
  5. voegden
  6. voegden
v.t.t.
  1. heb gevoegd
  2. hebt gevoegd
  3. heeft gevoegd
  4. hebben gevoegd
  5. hebben gevoegd
  6. hebben gevoegd
v.v.t.
  1. had gevoegd
  2. had gevoegd
  3. had gevoegd
  4. hadden gevoegd
  5. hadden gevoegd
  6. hadden gevoegd
o.t.t.t.
  1. zal voegen
  2. zult voegen
  3. zal voegen
  4. zullen voegen
  5. zullen voegen
  6. zullen voegen
o.v.t.t.
  1. zou voegen
  2. zou voegen
  3. zou voegen
  4. zouden voegen
  5. zouden voegen
  6. zouden voegen
diversen
  1. voeg!
  2. voegt!
  3. gevoegd
  4. voegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voegen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het voegen (bakstenen voegen)
    Ziegel mauern; Mauern
  2. het voegen (muren voegen)
    Fugen; Mauern fugen

Vertaal Matrix voor voegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fugen muren voegen; voegen
Mauern bakstenen voegen; voegen
Mauern fugen muren voegen; voegen
Ziegel mauern bakstenen voegen; voegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beifügen erbij doen; toevoegen; voegen aan mengsel toevoegen; aansluiten; bijdoen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; insluiten; optellen; toevoegen
mauern bakstenen voegen; voegen metselen
zufügen erbij doen; toevoegen; voegen aan mengsel toevoegen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toebrengen; toevoegen

Verwante woorden van "voegen":


Wiktionary: voegen

voegen
noun
  1. afwerken van metselwerk