Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. wantrouwend:
  2. wantrouwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wantrouwend (Nederlands) in het Duits

wantrouwend:

wantrouwend bijvoeglijk naamwoord

  1. wantrouwend (achterdochtig; wantrouwig; argwanend)
    argwöhnisch; mißtrauisch

Vertaal Matrix voor wantrouwend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
argwöhnisch achterdochtig; argwanend; wantrouwend; wantrouwig argwaan opwekkend; kwaaddenkend; verdacht
mißtrauisch achterdochtig; argwanend; wantrouwend; wantrouwig kwaaddenkend

wantrouwen:

wantrouwen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het wantrouwen
    Mißtrauen; der Argwohn

wantrouwen werkwoord (wantrouw, wantrouwt, wantrouwde, wantrouwden, gewantrouwd)

  1. wantrouwen
    mißtrauen
    • mißtrauen werkwoord (mißtraue, mißtraust, mißtraut, mißtraute, mißtrautet, mißtraut)

Conjugations for wantrouwen:

o.t.t.
  1. wantrouw
  2. wantrouwt
  3. wantrouwt
  4. wantrouwen
  5. wantrouwen
  6. wantrouwen
o.v.t.
  1. wantrouwde
  2. wantrouwde
  3. wantrouwde
  4. wantrouwden
  5. wantrouwden
  6. wantrouwden
v.t.t.
  1. heb gewantrouwd
  2. hebt gewantrouwd
  3. heeft gewantrouwd
  4. hebben gewantrouwd
  5. hebben gewantrouwd
  6. hebben gewantrouwd
v.v.t.
  1. had gewantrouwd
  2. had gewantrouwd
  3. had gewantrouwd
  4. hadden gewantrouwd
  5. hadden gewantrouwd
  6. hadden gewantrouwd
o.t.t.t.
  1. zal wantrouwen
  2. zult wantrouwen
  3. zal wantrouwen
  4. zullen wantrouwen
  5. zullen wantrouwen
  6. zullen wantrouwen
o.v.t.t.
  1. zou wantrouwen
  2. zou wantrouwen
  3. zou wantrouwen
  4. zouden wantrouwen
  5. zouden wantrouwen
  6. zouden wantrouwen
diversen
  1. wantrouw!
  2. wantrouwt!
  3. gewantrouwd
  4. wantrouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wantrouwen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Argwohn wantrouwen achterdocht; argwaan
Mißtrauen wantrouwen achterdocht; argwaan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mißtrauen wantrouwen

Wiktionary: wantrouwen

wantrouwen
verb
  1. niet vertrouwen
wantrouwen
verb
  1. zu einem Menschen oder einer Sache kein Vertrauen haben

Cross Translation:
FromToVia
wantrouwen misstrauen suspect — distrust, have doubts about
wantrouwen Misstrauen méfiancedisposition à se méfier, à soupçonner, crainte habituelle d’tromper.