Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwakheid (Nederlands) in het Engels

zwakheid:

zwakheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de zwakheid (krachteloosheid; slapte)
    the weakness; the feebleness
  2. de zwakheid (slapheid; zwakte; sulligheid; )
    the weakness; the slackness; the feebleness; the frailty; the trivial
  3. de zwakheid (manco; gebrek)
    the flaw; the gap
    • flaw [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gap [the ~] zelfstandig naamwoord
  4. de zwakheid (broosheid; teerheid)
    the frailty
    • frailty [the ~] zelfstandig naamwoord
  5. de zwakheid (zwak punt; zwakte)
    the weakness; the weak point

Vertaal Matrix voor zwakheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feebleness krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
flaw gebrek; manco; zwakheid abuis; barst; blunder; breuk; domheid; dwaling; euvel; feil; flater; fout; giller; incorrectheid; krak; kwaaltje; mankement; misgreep; misslag; onjuistheid; onvolkomenheid; scheur; vergissing
frailty broosheid; krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; teerheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
gap gebrek; manco; zwakheid barst; gaping; gat; gleuf; groef; hiaat; inkeping; interim; kier; kloof; lacune; leegte; leemte; onderbreking; opening; reet; scheur; sleuf; split; tussenpoos; tussentijd; uitsparing
slackness krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte slapte; weekte
trivial krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte
weak point zwak punt; zwakheid; zwakte
weakness krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwak punt; zwakheid; zwakte baisse; deflatie; flauwheid; prijsdaling; prijsverlaging; slapte; weekheid; weekte; zachtheid; zonder veel smaak
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trivial banaal; futiel; grof; laag-bij-de-grond; lomp; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vunzig; weinigzeggend

Verwante woorden van "zwakheid":



zwakheid vorm van zwak:

zwak bijvoeglijk naamwoord

  1. zwak (bleekjes; ziekelijk; wee; )
    weak; feeble; frail; pale; sick; faint; wan
    • weak bijvoeglijk naamwoord
    • feeble bijvoeglijk naamwoord
    • frail bijvoeglijk naamwoord
    • pale bijvoeglijk naamwoord
    • sick bijvoeglijk naamwoord
    • faint bijvoeglijk naamwoord
    • wan bijvoeglijk naamwoord
  2. zwak (kwetsbaar; breekbaar; fragiel; broos; teer)
    vulnerable; fragile; delicate; tender; frail
  3. zwak (niet al te best; matig; middelmatig; )
    mediocre; feeble; poor; not very good; not bad
  4. zwak (inferieur; minderwaardig; slecht; )
    inferior; poor
  5. zwak (krakkemikkig; wankel; gammel)
    ragged; wonky; ramshackle; wobbly; rickety
  6. zwak (week)
    weak; dizy
    • weak bijvoeglijk naamwoord
    • dizy bijvoeglijk naamwoord
  7. zwak (flauwtjes; flauw; zwakjes)
    faint
    • faint bijvoeglijk naamwoord
  8. zwak (teer; delicaat; kwetsbaar; )
    fragile; tender; delicate; frail
  9. zwak (slap)
    weak; fragile
    • weak bijvoeglijk naamwoord
    • fragile bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor zwak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faint bedwelming; flauwte; versuffing; zwijm
inferior inferieur; mindere; ondergeschikte
tender aanbesteding; betalingsmethode; kolenkar; kolenwagen; tender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faint flauwvallen; in katzwijm vallen; wegraken; zwijmelen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delicate breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak delicaat; dun; fijn; fijn van smaak; fijne; fijngebouwd; fijngevoelig; fijnzinnig; hachelijk; heerlijk van eten; kritiek; kwetsbaar; lastig; lichtgebouwd; netelig; niet schikkend; penibel; precair; rank; slank; slank en smal; storend; teer; teerbesnaard; teergevoelig; tenger
faint bleekjes; flauw; flauwtjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak; zwakjes afgedempt; bleek; flauw; flets; gedempt; halfluid; laf; mistig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; slap; slapjes; vaag; vagelijk; verschoten; wazig; zonder zout; zoutloos
feeble bleekjes; matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak; zwakjes slap; slapjes; smakeloos; stijlloos
fragile breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; slap; teder; teer; tenger; zwak kwetsbaar; teer
frail bleekjes; breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; pips; slap; slapjes; teder; teer; tenger; wee; ziekelijk; zwak onsolide; slap; slapjes
inferior arm; inferieur; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak bijkomstig; incapabel; incompetent; inferieur; klein; onbekwaam; ondergeschikt; onderhorig; ondermaats; onderworpen; ongeschikt; van geringe afmeting
mediocre matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes alledaagse; matig; middelmatig; middelmatige
pale bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten; wit; wit van huidskleur
poor arm; inferieur; matig; middelmatig; min; minderwaardig; niet al te best; onbeduidend; ondermaats; ondeugdelijk; slecht; tweederangs; zwak; zwakjes arm; armelijk; armetierig; armoedig; armzalig; bar; behoeftig; berooid; deerniswekkend; dor; ellendig; erbarmelijk; erg; flodderig; gebrekkig; haveloos; karig; klungelig; kommerlijk; krukkig; mager; minvermogend; misdeeld; noodlijdend; onbeholpen; onbemiddeld; ondeugdelijk; ongegoed; onhandig; onvermogend; pover; rampzalig; schamel; schraal; schutterig; sjofel; sjofeltjes; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; verlopen
ragged gammel; krakkemikkig; wankel; zwak armoedig; flodderig; haveloos; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; verlopen
ramshackle gammel; krakkemikkig; wankel; zwak wrak
rickety gammel; krakkemikkig; wankel; zwak los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend; wrak
sick bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak beu; gruwelijk; misselijk; naar; onpasselijk; onwel; pathologisch; spuugmisselijk; spuugzat; ziekelijk
tender breekbaar; broos; delicaat; fijn; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; teder; teer; tenger; zwak fijngevoelig; fijnzinnig; mals; murw; teerbesnaard; teergevoelig
vulnerable breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
wan bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak
weak bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; week; ziekelijk; zwak karakterloos; krachteloos; slap; slapjes; zonder karakter
wobbly gammel; krakkemikkig; wankel; zwak schommelend
wonky gammel; krakkemikkig; wankel; zwak wrak
- slap; teer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dizy week; zwak
not bad matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes niet mis; niet slecht
not very good matig; middelmatig; min; niet al te best; onbeduidend; zwak; zwakjes krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig

Verwante woorden van "zwak":


Synoniemen voor "zwak":


Antoniemen van "zwak":


Verwante definities voor "zwak":

  1. breekbaar, snel stuk of ziek1
    • zij heeft een zwakke gezondheid1
  2. zonder veel kracht1
    • ze kan dat niet tillen, ze is nog erg zwak1
  3. klein tekort in iemands karakter1
    • het is een zwak van hem dat hij zo opschept1

Wiktionary: zwak

zwak
adjective
  1. tekortkomend in kracht of vaardigheid
zwak
adjective
  1. phony, obviously of flimsy credibility
  2. deficient in physical strength
  3. performed in a weak or feeble manner
  4. lacking distinctness
  5. wanting in courage
  6. lacking strength
  7. unsound
  8. lacking in force or ability
  9. grammar: regular in inflection

Cross Translation:
FromToVia
zwak bad schlecht — qualitativ nicht gut, nicht den Anforderungen oder Erwartungen entsprechend; unter Durchschnitt
zwak off schlechtschwach, unzulänglich
zwak weak; faint; light; feeble; frail; weedy faiblepersonne qui manquer de puissance, de ressources.