Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. betuttelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor betuttelen (Nederlands) in het Engels

betuttelen:

betuttelen werkwoord (betuttel, betuttelt, betuttelde, betuttelden, betutteld)

  1. betuttelen
    cavil; to carp
    • cavil werkwoord
    • carp werkwoord (carps, carped, carping)

Conjugations for betuttelen:

o.t.t.
  1. betuttel
  2. betuttelt
  3. betuttelt
  4. betuttelen
  5. betuttelen
  6. betuttelen
o.v.t.
  1. betuttelde
  2. betuttelde
  3. betuttelde
  4. betuttelden
  5. betuttelden
  6. betuttelden
v.t.t.
  1. heb betutteld
  2. hebt betutteld
  3. heeft betutteld
  4. hebben betutteld
  5. hebben betutteld
  6. hebben betutteld
v.v.t.
  1. had betutteld
  2. had betutteld
  3. had betutteld
  4. hadden betutteld
  5. hadden betutteld
  6. hadden betutteld
o.t.t.t.
  1. zal betuttelen
  2. zult betuttelen
  3. zal betuttelen
  4. zullen betuttelen
  5. zullen betuttelen
  6. zullen betuttelen
o.v.t.t.
  1. zou betuttelen
  2. zou betuttelen
  3. zou betuttelen
  4. zouden betuttelen
  5. zouden betuttelen
  6. zouden betuttelen
diversen
  1. betuttel!
  2. betuttelt!
  3. betutteld
  4. betuttelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor betuttelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carp karper
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
carp betuttelen bedillen; vitten
cavil betuttelen bedillen; vitten

Wiktionary: betuttelen

betuttelen
verb
  1. To assume a tone of unjustified superiority

Cross Translation:
FromToVia
betuttelen tell what to do; treat like a child; act as guardian; spoon-feed; domineer; patronize bevormunden — (transitiv) eine Person oder eine Gruppe von Personen (Staat, Staatsbürger, Gruppe etc.) nicht selbstständig denken, entscheiden oder handeln lassen