Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bewogen (Nederlands) in het Engels

bewogen:

bewogen bijvoeglijk naamwoord

  1. bewogen (aangedaan; geroerd)
    affected; moved; touched
  2. bewogen (gevoelvol; geëmotioneerd; gepassioneerd)
    emotional; sensitive
  3. bewogen (turbulent; onrustig; roerig; veelbewogen; woelig)
    turbulent; tumultuous

Vertaal Matrix voor bewogen:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affected aangedaan; bewogen; geroerd aanstellerig; bekakt; dikdoenerig; geaffecteerd; gekunsteld; gemaakt; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk; ontroerd; overdreven; theatraal
emotional bewogen; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd aangrijpend; emotioneel; gevoelig; hartroerend; hartveroverend; ontroerend; roerend
moved aangedaan; bewogen; geroerd geraakt; getoucheerd; ontroerd
sensitive bewogen; gepassioneerd; gevoelvol; geëmotioneerd emotioneel; fijngevoelig; fijnzinnig; gevoelig; gevoelvol; kregel; lichtgevoelig; prikkelbaar; sensitief; sentimenteel; teerbesnaard; teergevoelig
touched aangedaan; bewogen; geroerd geraakt; getoucheerd; ontroerd
tumultuous bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig ovationeel
turbulent bewogen; onrustig; roerig; turbulent; veelbewogen; woelig

Verwante woorden van "bewogen":


Wiktionary: bewogen

bewogen
adverb
  1. een staat waarin je verkeert als iets je emotioneel geraakt heeft

bewegen:

bewegen werkwoord (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)

  1. bewegen (in beweging brengen; beroeren)
    to move; to budge; put in motion; to set in motion; to get going
    • move werkwoord (moves, moved, moving)
    • budge werkwoord (budges, budged, budging)
    • put in motion werkwoord
    • set in motion werkwoord (sets in motion, set in motion, setting in motion)
    • get going werkwoord (gets going, got going, getting going)
  2. bewegen (zich verplaatsen)
    to move
    • move werkwoord (moves, moved, moving)

Conjugations for bewegen:

o.t.t.
  1. beweeg
  2. beweegt
  3. beweegt
  4. bewegen
  5. bewegen
  6. bewegen
o.v.t.
  1. bewoog
  2. bewoog
  3. bewoog
  4. bewogen
  5. bewogen
  6. bewogen
v.t.t.
  1. heb bewogen
  2. hebt bewogen
  3. heeft bewogen
  4. hebben bewogen
  5. hebben bewogen
  6. hebben bewogen
v.v.t.
  1. had bewogen
  2. had bewogen
  3. had bewogen
  4. hadden bewogen
  5. hadden bewogen
  6. hadden bewogen
o.t.t.t.
  1. zal bewegen
  2. zult bewegen
  3. zal bewegen
  4. zullen bewegen
  5. zullen bewegen
  6. zullen bewegen
o.v.t.t.
  1. zou bewegen
  2. zou bewegen
  3. zou bewegen
  4. zouden bewegen
  5. zouden bewegen
  6. zouden bewegen
diversen
  1. beweeg!
  2. beweegt!
  3. bewogen
  4. bewegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bewegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
move manoeuvre; schaakstukverplaatsing; schijngevecht; schijnkamp; sciamachie; spiegelgevecht; zet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
budge beroeren; bewegen; in beweging brengen agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken; wijken
get going beroeren; bewegen; in beweging brengen
move beroeren; bewegen; in beweging brengen; zich verplaatsen aangrijpen; beroeren; disloqueren; gaan; iets verplaatsen; lopen; ontroeren; overplaatsen; raken; roeren; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; stappen; treffen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vertillen; vervoeren; verzetten; voor zich uitschuiven; zich begeven; zich bewegen; zich voortbewegen
put in motion beroeren; bewegen; in beweging brengen
set in motion beroeren; bewegen; in beweging brengen aanvangen; beginnen; starten; van start gaan
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
get going vooruit

Synoniemen voor "bewegen":


Verwante definities voor "bewegen":

  1. ergens toe overhalen1
    • ik kon hem er niet toe bewegen mee te gaan1
  2. zorgen dat het van stand of plaats verandert1
    • Anita kan haar arm niet bewegen1

Wiktionary: bewegen

bewegen
verb
  1. van plaats veranderen
bewegen
verb
  1. to arouse the feelings or passions of
  2. to excite to action
  3. to cause to change place or posture; to set in motion
  4. to change place or posture; to go
  5. agitate
  6. intransitive: to move
  7. transitive: to move
  8. to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive

Cross Translation:
FromToVia
bewegen move bewegen — die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
bewegen agitate bewegenjemanden bewegen: psychisch beeindrucken
bewegen move bewegen — etwas von einem Ort zum anderen schaffen
bewegen move fortbewegen — von einem Ort zum anderen bewegen[2]
bewegen determine; fix; set; cause; give rise to; result in; decide; persuade; move; induce; inflict; wreak; settle; talk round; bring round; pose; provoke déterminerfixer les limites de, délimiter précisément.
bewegen move; actuate; shift; stir; adjourn mouvoirdéplacer, faire aller d’un lieu à un autre, mettre en mouvement.
bewegen move; stir; transfer; transpose; actuate; shift; affect remuermouvoir, déplacer.
bewegen move; stir; affect; agitate; incite; stir up; arouse émouvoirprovoquer une émotion.

Computer vertaling door derden: