Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. brandmerken:
  2. brandmerk:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor brandmerken (Nederlands) in het Engels

brandmerken:

brandmerken werkwoord (brandmerk, brandmerkt, brandmerkte, brandmerkten, gebrandmerkt)

  1. brandmerken (branden; markeren; inbranden; van stigma's voorzien)
    to mark; to stigmatize; to brand; to stigmatise
    – to accuse or condemn or openly or formally or brand as disgraceful 1
    • mark werkwoord (marks, marked, marking)
    • stigmatize werkwoord, Amerikaans (stigmatizes, stigmatized, stigmatizing)
      • She was stigmatized by society because she had a child out of wedlock1
    • brand werkwoord (brands, branded, branding)
    • stigmatise werkwoord, Brits
    to burn
    • burn werkwoord (burns, burnt, burning)

Conjugations for brandmerken:

o.t.t.
  1. brandmerk
  2. brandmerkt
  3. brandmerkt
  4. brandmerken
  5. brandmerken
  6. brandmerken
o.v.t.
  1. brandmerkte
  2. brandmerkte
  3. brandmerkte
  4. brandmerkten
  5. brandmerkten
  6. brandmerkten
v.t.t.
  1. heb gebrandmerkt
  2. hebt gebrandmerkt
  3. heeft gebrandmerkt
  4. hebben gebrandmerkt
  5. hebben gebrandmerkt
  6. hebben gebrandmerkt
v.v.t.
  1. had gebrandmerkt
  2. had gebrandmerkt
  3. had gebrandmerkt
  4. hadden gebrandmerkt
  5. hadden gebrandmerkt
  6. hadden gebrandmerkt
o.t.t.t.
  1. zal brandmerken
  2. zult brandmerken
  3. zal brandmerken
  4. zullen brandmerken
  5. zullen brandmerken
  6. zullen brandmerken
o.v.t.t.
  1. zou brandmerken
  2. zou brandmerken
  3. zou brandmerken
  4. zouden brandmerken
  5. zouden brandmerken
  6. zouden brandmerken
en verder
  1. ben gebrandmerkt
  2. bent gebrandmerkt
  3. is gebrandmerkt
  4. zijn gebrandmerkt
  5. zijn gebrandmerkt
  6. zijn gebrandmerkt
diversen
  1. brandmerk!
  2. brandmerkt!
  3. gebrandmerkt
  4. brandmerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor brandmerken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brand brandmerk; fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; stigma; warenmerk; wondteken van Christus; zwaard wapenkunde
burn brandplek; brandwond; verbranding
mark beoordelingscijfer; cijfer; doelschijf; eigenschap; etiket; herkenningsteken; iemand kenmerken; kenmerk; kenteken; litteken; merk; merkteken; onderscheidingsteken; punt; rapportcijfer; schietschijf; schoolcijfer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brand branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; merken
burn branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aanbakken; aanbranden; afbranden; blakeren; branden; leegbranden; platbranden; uitbranden; verschroeien; verzengen; zengen
mark branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien aankruisen; aanstrepen; afvinken; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; merken; tekenen; typeren; vinken
stigmatise branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren
stigmatize branden; brandmerken; inbranden; markeren; van stigma's voorzien schandmerken; stigmatiseren

Verwante woorden van "brandmerken":


Wiktionary: brandmerken

brandmerken
verb
  1. mark with proof of ownership

brandmerk:

brandmerk [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het brandmerk
    the brand
    – identification mark on skin, made by burning 1
    • brand [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor brandmerk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brand brandmerk fabrieksmerk; handelsmerk; handelsnaam; maak; merk; merknaam; stigma; warenmerk; wondteken van Christus; zwaard wapenkunde
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brand aankruisen; branden; brandmerken; inbranden; markeren; merken; van stigma's voorzien

Verwante woorden van "brandmerk":


Wiktionary: brandmerk

brandmerk
noun
  1. mark made by burning

Cross Translation:
FromToVia
brandmerk brand MalZeichen, oft kurz für Merkmal