Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. builen:
  2. buil:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor builen (Nederlands) in het Engels

builen:

builen werkwoord

  1. builen
    to bolt
    • bolt werkwoord (bolts, bolted, bolting)

Vertaal Matrix voor builen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bolt bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; bout; flits; grendel; knip; moerbout; schicht; schoot; schuif; sluitinrichting voor deur of raam; tapbout; tong; verschuifbare sluiting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bolt builen op hol slaan

Verwante woorden van "builen":


buil:

buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de buil (bobbel; knobbel; bult)
    the hump; the swelling; the lump
    • hump [the ~] zelfstandig naamwoord
    • swelling [the ~] zelfstandig naamwoord
    • lump [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de buil (zwelling; bolling; steenpuist; )
    the lump; the curving; the bruise; the rounding; the swelling; the swollen spot
    • lump [the ~] zelfstandig naamwoord
    • curving [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bruise [the ~] zelfstandig naamwoord
    • rounding [the ~] zelfstandig naamwoord
    • swelling [the ~] zelfstandig naamwoord
    • swollen spot [the ~] zelfstandig naamwoord
  3. de buil (zwelling; bolling; bobbel; )
    the lump; the swelling; the swollen spot
  4. de buil (kneuswond; kneuzing; letsel; bult)
    the contusion; the bruise
    • contusion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • bruise [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor buil:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bruise bobbel; bolling; buil; bult; dikte; kneuswond; kneuzing; letsel; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling kwetsuur; letsel
contusion buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
curving bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling bolling; ronding; zwenkingen
hump bobbel; buil; bult; knobbel bochel; bult
lump bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling brokje; kleine brok; klont; klonter; kwetsuur; letsel
rounding bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling afronding; bolling; ronding
swelling bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling aangroei; aanwas; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; uitdijen; uitdijing; wassen; zwellen; zwelling
swollen spot bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling opgezwollen plek; opzetting; zwelling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bruise bezeren; blesseren; deren; kneuzen; krenken; kwetsen; schaden; verwonden

Verwante woorden van "buil":


Wiktionary: buil

buil
noun
  1. firm swollen tissue caused by injury
  2. a swelling on the skin caused by illness or injury