Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. gerelateerd:
  2. relateren:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor gerelateerd:
    • interrelated


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gerelateerd (Nederlands) in het Engels

gerelateerd:

gerelateerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gerelateerd (verwant)
    related; in relation to; connected

Vertaal Matrix voor gerelateerd:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connected gerelateerd; verwant aan elkaar zittend; aangehecht; aangesloten; aldoor; almaar; continue; de hele tijd; eendrachtig; eensgezind; gedurig; harmonieus; ononderbroken; onophoudelijk; saamhorig; steeds; telkens; vastgehecht; vastzittend; voortdurend
related gerelateerd; verwant geallieerd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in relation to gerelateerd; verwant

Wiktionary: gerelateerd

gerelateerd
adjective
  1. standing in relation or connection

relateren:

relateren werkwoord (relateer, relateert, relateerde, relateerden, gerelateerd)

  1. relateren
    to relate; to connect
    • relate werkwoord (relates, related, relating)
    • connect werkwoord (connects, connected, connecting)

Conjugations for relateren:

o.t.t.
  1. relateer
  2. relateert
  3. relateert
  4. relateren
  5. relateren
  6. relateren
o.v.t.
  1. relateerde
  2. relateerde
  3. relateerde
  4. relateerden
  5. relateerden
  6. relateerden
v.t.t.
  1. ben gerelateerd
  2. bent gerelateerd
  3. is gerelateerd
  4. zijn gerelateerd
  5. zijn gerelateerd
  6. zijn gerelateerd
v.v.t.
  1. was gerelateerd
  2. was gerelateerd
  3. was gerelateerd
  4. waren gerelateerd
  5. waren gerelateerd
  6. waren gerelateerd
o.t.t.t.
  1. zal relateren
  2. zult relateren
  3. zal relateren
  4. zullen relateren
  5. zullen relateren
  6. zullen relateren
o.v.t.t.
  1. zou relateren
  2. zou relateren
  3. zou relateren
  4. zouden relateren
  5. zouden relateren
  6. zouden relateren
en verder
  1. heb gerelateerd
  2. hebt gerelateerd
  3. heeft gerelateerd
  4. hebben gerelateerd
  5. hebben gerelateerd
  6. hebben gerelateerd
diversen
  1. relateer!
  2. relateert!
  3. gerelateerd
  4. relaterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor relateren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connect relateren aan elkaar bevestigen; aan elkaar knopen; aandoen; aaneenschakelen; aanhaken; aankoppelen; aanmaken; aansluiten; aanzetten; bevestigen; bijeen voegen; combineren; doorverbinden; ergens aan bevestigen; ineensluiten; inschakelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; samenkoppelen; samenvoegen; starten; van verband voorzien; vasthaken; vastkoppelen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verbinding maken
relate relateren babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen

Wiktionary: relateren

relateren
verb
  1. -