Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. kwaadsprekend:
  2. kwaadspreken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kwaadsprekend (Nederlands) in het Engels

kwaadsprekend:

kwaadsprekend bijvoeglijk naamwoord

  1. kwaadsprekend (lasterlijk; smadend)
    scandalous; injurious; offending; insulting; slanderous; backbiting
  2. kwaadsprekend (lasterlijk; lasterend)
    slanderous; blasphemous

Vertaal Matrix voor kwaadsprekend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
backbiting achterklap; geklap; geklep; geklets; geroddel; klap; klets; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; zwartmaken
offending krenking; kwetsing
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blasphemous kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk blasfemisch; godslasterend; godslasterlijk; ontheiligend; profaan
injurious kwaadsprekend; lasterlijk; smadend aantastend; grievend; krenkend; kwetsend
insulting kwaadsprekend; lasterlijk; smadend beledigend; grievend; krenkend; kwetsend
offending kwaadsprekend; lasterlijk; smadend aanstootgevend; aanstotelijk; beledigend; grievend; krenkend; kwetsend
scandalous kwaadsprekend; lasterlijk; smadend onbehoorlijk; onbetamelijk; onfatsoenlijk; ongehoord; ongepast; onwelvoegelijk; schandalig; schandelijk; verfoeilijk; zondig
slanderous kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk; smadend
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
backbiting kwaadsprekend; lasterlijk; smadend

kwaadspreken:

kwaadspreken werkwoord (spreek kwaad, spreekt kwaad, sprak kwaad, spraken kwaad, kwaad gesproken)

  1. kwaadspreken (lasteren; belasteren; smaden)
    defamate; to slander
  2. kwaadspreken (roddelen; belasteren; lasteren)
    to gossip; speak badly

Conjugations for kwaadspreken:

o.t.t.
  1. spreek kwaad
  2. spreekt kwaad
  3. spreekt kwaad
  4. spreken kwaad
  5. spreken kwaad
  6. spreken kwaad
o.v.t.
  1. sprak kwaad
  2. sprak kwaad
  3. sprak kwaad
  4. spraken kwaad
  5. spraken kwaad
  6. spraken kwaad
v.t.t.
  1. heb kwaad gesproken
  2. hebt kwaad gesproken
  3. heeft kwaad gesproken
  4. hebben kwaad gesproken
  5. hebben kwaad gesproken
  6. hebben kwaad gesproken
v.v.t.
  1. had kwaad gesproken
  2. had kwaad gesproken
  3. had kwaad gesproken
  4. hadden kwaad gesproken
  5. hadden kwaad gesproken
  6. hadden kwaad gesproken
o.t.t.t.
  1. zal kwaadspreken
  2. zult kwaadspreken
  3. zal kwaadspreken
  4. zullen kwaadspreken
  5. zullen kwaadspreken
  6. zullen kwaadspreken
o.v.t.t.
  1. zou kwaadspreken
  2. zou kwaadspreken
  3. zou kwaadspreken
  4. zouden kwaadspreken
  5. zouden kwaadspreken
  6. zouden kwaadspreken
diversen
  1. spreek kwaad!
  2. spreekt kwaad!
  3. kwaad gesproken
  4. kwaadsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kwaadspreken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kwaadspreken (belasteren)
    the denigrate; the blacking

Vertaal Matrix voor kwaadspreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blacking belasteren; kwaadspreken belasteren; zwartmaken
denigrate belasteren; kwaadspreken belasteren; zwartmaken
gossip achterklap; babbelaar; gebabbel; geklap; geklep; geklets; gekout; gepraat; geroddel; klap; klep; klets; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwaadsprekerij; kwebbel; laster; lastering; lasterpraatje; leuteraar; leuterkous; ouwehoer; praat; praatjes; roddel; roddelaar; roddelaarster; roddelpraat; roddels; zwammer; zwamneus; zwartmaken; zwetser
slander achterklap; belastering; geklap; geklep; geklets; gepraat; geroddel; klap; klets; kwaadsprekerij; laster; lastering; lasterpraatje; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels; smaad; vuilspuiterij; zwartmaken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
defamate belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden
gossip belasteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen
slander belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden zwart kleuren; zwartmaken
speak badly belasteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen

Wiktionary: kwaadspreken

kwaadspreken
verb
  1. to criticize or malign, especially unfairly or spitefully

Cross Translation:
FromToVia
kwaadspreken slander; defame; libel; malign; vilify; backbite calomnierattaquer, blesser quelqu’un par des calomnies.
kwaadspreken slander; defame; libel; malign; vilify; backbite diffamerdécrier, chercher à déshonorer, à nuire à la réputation par ses paroles ou par ses écrits.
kwaadspreken gossip jaser — Pousser son cri, en parlant des geais, des pies et de quelques autres oiseaux.