Home ->Woordenboeken ->Nederlands/Engels ->Vertaal loopjongens

Vertaal loopjongens van Nederlands naar Engels

Overzicht

Nederlands naar Engels: Meer gegevens...

loopjongens:
- helping hands; carriers; couriers; aids; delivery-men; messengers
loopjongen:
- courier; messenger boy
Wiktionary:
- loopjongen → gofer, page
- loopjongen → messenger

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor loopjongens (Nederlands) in het Engels

loopjongens:

loopjongens [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

de loopjongens (hulpjes)
the helping hands; the carriers; the couriers; the aids; the delivery-men; the messengers
- helping hands [the ~] zelfstandig naamwoord
- carriers [the ~] zelfstandig naamwoord
- couriers [the ~] zelfstandig naamwoord
- aids [the ~] zelfstandig naamwoord
- delivery-men [the ~] zelfstandig naamwoord
- messengers [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor loopjongens:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aids	hulpjes; loopjongens
carriers	hulpjes; loopjongens	scheepsrederijen
couriers	hulpjes; loopjongens	bestellers
delivery-men	hulpjes; loopjongens
helping hands	hulpjes; loopjongens
messengers	hulpjes; loopjongens	bestellers; boodschappenjongens

Verwante woorden van "loopjongens":

loopjongen

loopjongens vorm van loopjongen:

loopjongen [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de loopjongen (koerier; boodschappenjongen)
the courier; the messenger boy
- courier [the ~] zelfstandig naamwoord
- messenger boy [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor loopjongen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
courier	boodschappenjongen; koerier; loopjongen	besteller; bezorger; bode; brievenbesteller; exprespost; gemeentebode; ijlbode; koerier; postbode; renbode; rondbrenger
messenger boy	boodschappenjongen; koerier; loopjongen

Verwante woorden van "loopjongen":

loopjongens

Wiktionary: loopjongen

loopjongen

noun

worker
- gofer → manusje-van-alles; loopjongen
British: youth doing errands
- page → loopjongen

Cross Translation:

From	To	Via
• loopjongen	→ messenger	↔ grouillot — homme à tout faire, coursier.