Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. marmeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor marmeren (Nederlands) in het Engels

marmeren:

marmeren werkwoord (marmer, marmert, marmerde, marmerden, gemarmerd)

  1. marmeren
    to marble
    • marble werkwoord (marbles, marbled, marbling)

Conjugations for marmeren:

o.t.t.
  1. marmer
  2. marmert
  3. marmert
  4. marmeren
  5. marmeren
  6. marmeren
o.v.t.
  1. marmerde
  2. marmerde
  3. marmerde
  4. marmerden
  5. marmerden
  6. marmerden
v.t.t.
  1. heb gemarmerd
  2. hebt gemarmerd
  3. heeft gemarmerd
  4. hebben gemarmerd
  5. hebben gemarmerd
  6. hebben gemarmerd
v.v.t.
  1. had gemarmerd
  2. had gemarmerd
  3. had gemarmerd
  4. hadden gemarmerd
  5. hadden gemarmerd
  6. hadden gemarmerd
o.t.t.t.
  1. zal marmeren
  2. zult marmeren
  3. zal marmeren
  4. zullen marmeren
  5. zullen marmeren
  6. zullen marmeren
o.v.t.t.
  1. zou marmeren
  2. zou marmeren
  3. zou marmeren
  4. zouden marmeren
  5. zouden marmeren
  6. zouden marmeren
diversen
  1. marmer!
  2. marmert!
  3. gemarmerd
  4. marmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor marmeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marble marmeren
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marble marmer