Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. schrik:
  2. schrikken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schrik (Nederlands) in het Engels

schrik:

schrik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schrik (verbijstering)
    the fright; the consternation; the upset; the repulsion; the confusion; the dismay; the alarm
    • fright [the ~] zelfstandig naamwoord
    • consternation [the ~] zelfstandig naamwoord
    • upset [the ~] zelfstandig naamwoord
    • repulsion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • confusion [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dismay [the ~] zelfstandig naamwoord
    • alarm [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schrik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm schrik; verbijstering alarm; alarminstallatie; alarmsignaal; bekommernis; bezorgdheid; kommer; noodsignaal; ongerustheid; ontsteltenis; verontrusting; zorg
confusion schrik; verbijstering beduusdheid; chaos; heksenketel; keet; onthutsing; ontsteldheid; ontsteltenis; puinhoop; regelloosheid; verbijstering; verbouwereerdheid; versteldheid; verwardheid; verwarring; wanorde; wanordelijkheid; zooitje; zootje
consternation schrik; verbijstering consternatie; verslagenheid
dismay schrik; verbijstering consternatie; geschoktheid; ontsteltenis; ontzetting; verslagenheid
fright schrik; verbijstering angst; bangheid; paniek; spinnenkop; vervelend spook; vrees
repulsion schrik; verbijstering afschuw
upset schrik; verbijstering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarm alarmeren; beangstigen; benauwen; ongerust maken; ontstellen; verontrusten
upset bederven; dwarsbomen; dwarsliggen; in de war sturen; nekken; omduwen; omstoten; omverstoten; ontstemmen; ruïneren; tegenwerken; verstoren; vertoornen; verzieken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
upset boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; geschokt; getroffen; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; onthutst; ontredderd; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; razend; tierend; van streek; verontwaardigd; verschrikt; verstoord; woedend; woest

Verwante woorden van "schrik":


Wiktionary: schrik

schrik
noun
  1. het ervaren van een gevoel van angst als gevolg van een plotselinge verandering
schrik
noun
  1. a phobia; sense of fear induced by something or someone

Cross Translation:
FromToVia
schrik fright; scare Schreck — heftige Emotion, die durch die Wahrnehmung von etwas Unerwartetem oder Bedrohlichem ausgelöst wird
schrik apprehension appréhension — Crainte, peur (2)
schrik dread frayeurtrouble véhément causer par la menace d’un mal véritable ou l’idée d’un mal imaginaire.

schrik vorm van schrikken:

schrikken werkwoord (schrik, schrikt, schrok, schrokken, geschrokken)

  1. schrikken
    to be frightened; to startle somebody; to be scared; to frighten somebody
    • be frightened werkwoord (is frightened, being frightened)
    • startle somebody werkwoord (startles somebody, startled somebody, startling somebody)
    • be scared werkwoord (is scared, being scared)
    • frighten somebody werkwoord (frightens somebody, frightened somebody, frightening somebody)

Conjugations for schrikken:

o.t.t.
  1. schrik
  2. schrikt
  3. schrikt
  4. schrikken
  5. schrikken
  6. schrikken
o.v.t.
  1. schrok
  2. schrok
  3. schrok
  4. schrokken
  5. schrokken
  6. schrokken
v.t.t.
  1. ben geschrokken
  2. bent geschrokken
  3. is geschrokken
  4. zijn geschrokken
  5. zijn geschrokken
  6. zijn geschrokken
v.v.t.
  1. was geschrokken
  2. was geschrokken
  3. was geschrokken
  4. waren geschrokken
  5. waren geschrokken
  6. waren geschrokken
o.t.t.t.
  1. zal schrikken
  2. zult schrikken
  3. zal schrikken
  4. zullen schrikken
  5. zullen schrikken
  6. zullen schrikken
o.v.t.t.
  1. zou schrikken
  2. zou schrikken
  3. zou schrikken
  4. zouden schrikken
  5. zouden schrikken
  6. zouden schrikken
diversen
  1. schrik!
  2. schrikt!
  3. geschrokken
  4. schrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schrikken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
be frightened schrikken
be scared schrikken
frighten somebody schrikken
startle somebody schrikken

Verwante woorden van "schrikken":


Verwante definities voor "schrikken":

  1. je bewegen doordat je plotseling bang wordt1
    • toen ik op het raam tikte schrok hij1

Wiktionary: schrikken

schrikken
verb
  1. traumatise, frighten
  2. to frighten
  3. to move or be excited on feeling alarm
noun
  1. rapid cooling of hot metal object