Nederlands

Uitgebreide vertaling voor teut (Nederlands) in het Engels

teut:

teut bijvoeglijk naamwoord

  1. teut (tipsy; aangeschoten; beneveld; beschonken)
    tipsy; boozed; inebriated; intoxicated; half drunk

teut [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de teut (treuzelaar; sijsjeslijmer; treuzelkous; )
    the laggard; the slowpoke; the slowcoach; the snail; the dawdler; the loiterer
    • laggard [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slowpoke [the ~] zelfstandig naamwoord
    • slowcoach [the ~] zelfstandig naamwoord
    • snail [the ~] zelfstandig naamwoord
    • dawdler [the ~] zelfstandig naamwoord
    • loiterer [the ~] zelfstandig naamwoord
  2. de teut (treuzelares; treuzel; talmster)
    the dawdler; the stick-in-the-mud; the slowcoach

Vertaal Matrix voor teut:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dawdler hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; talmster; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelares; treuzelkous babbelaar; draler; keutelaar; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwebbel; leuteraar; slome; treuzelaar; zoutzak; zwammer; zwetser
laggard hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous achterblijver; achtergeblevene; uitvaller
loiterer hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous geitenbreier; klooier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous
slowcoach hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; talmster; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelares; treuzelkous babbelaar; geitenbreier; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwebbel; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; leuteraar; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous; slome; treuzelaar; zoutzak; zwammer; zwetser
slowpoke hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous geitenbreier; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slampamper; slapkous
snail hannes; sijsjeslijmer; slak; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous geitenbreier; huisjesslak; lammeling; lamzak; lanterfanter; lapzwans; leegloper; lijntrekker; nietsnut; slak; slampamper; slapkous
stick-in-the-mud talmster; teut; treuzel; treuzelares babbelaar; klep; kletskop; kletskous; kletsmajoor; kwebbel; leuteraar; slome; treuzelaar; zoutzak; zwammer; zwetser
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inebriated aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
intoxicated aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy aangeschoten; bedwelmd; beneveld; beschonken; bezopen; dronken; ladderzat; onder invloed; zat
tipsy aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy aangeschoten; beneveld; beschonken; bezopen; dronken; halfdronken; ladderzat; zat
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boozed aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy
half drunk aangeschoten; beneveld; beschonken; teut; tipsy halfdronken

Verwante woorden van "teut":


teut vorm van teuten:

teuten werkwoord (teut, teutte, teutten, geteut)

  1. teuten (talmen; hannesen; zeiken; )
    to procrastinate; to dawdle; to linger; to retard; to saunter; to tarry; to delay; to put off
    • procrastinate werkwoord (procrastinates, procrastinated, procrastinating)
    • dawdle werkwoord (dawdles, dawdled, dawdling)
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • retard werkwoord (retards, retarded, retarding)
    • saunter werkwoord (saunters, sauntered, sauntering)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • delay werkwoord (delaies, delayed, delaying)
    • put off werkwoord (puts off, put off, putting off)
  2. teuten (treuzelen; talmen; drentelen; dralen)
    to linger; to dawdle; to tarry; to loiter; to waffle
    • linger werkwoord (lingers, lingered, lingering)
    • dawdle werkwoord (dawdles, dawdled, dawdling)
    • tarry werkwoord (tarries, tarried, tarrying)
    • loiter werkwoord (loiters, loitered, loitering)
    • waffle werkwoord (waffles, waffled, waffling)

Conjugations for teuten:

o.t.t.
  1. teut
  2. teut
  3. teut
  4. teuten
  5. teuten
  6. teuten
o.v.t.
  1. teutte
  2. teutte
  3. teutte
  4. teutten
  5. teutten
  6. teutten
v.t.t.
  1. heb geteut
  2. hebt geteut
  3. heeft geteut
  4. hebben geteut
  5. hebben geteut
  6. hebben geteut
v.v.t.
  1. had geteut
  2. had geteut
  3. had geteut
  4. hadden geteut
  5. hadden geteut
  6. hadden geteut
o.t.t.t.
  1. zal teuten
  2. zult teuten
  3. zal teuten
  4. zullen teuten
  5. zullen teuten
  6. zullen teuten
o.v.t.t.
  1. zou teuten
  2. zou teuten
  3. zou teuten
  4. zouden teuten
  5. zouden teuten
  6. zouden teuten
en verder
  1. ben geteut
  2. bent geteut
  3. is geteut
  4. zijn geteut
  5. zijn geteut
  6. zijn geteut
diversen
  1. teut!
  2. teutt!
  3. geteut
  4. teutend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor teuten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
delay onderbreking; oponthoud; respijt; uitstel; verlet; vertraging
waffle gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat; wafel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dawdle aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
delay aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; onderuitgaan; ophouden; slippen; talmen; temporiseren; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vertragen; wegschieten; weifelen
linger aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; blijven; blijven hangen; dralen; dubben; talmen; toeven; vertoeven; verwijlen; weifelen
loiter dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen blijven; toeven; vertoeven; verwijlen
procrastinate aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; twijfelen; weifelen
put off aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; opschorten; opschuiven; rekken; twijfelen; uitstellen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven; weifelen
retard aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
saunter aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren drentelen; flaneren; kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
tarry aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen
waffle dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen kwijlen; leuteren; zeveren
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tarry teerachtig

Verwante woorden van "teuten":