Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- aanwas:
- aanwassen:
-
Wiktionary:
- aanwas → acrecentamiento, aumento, incremento, ampliación, desarrollo
- aanwassen → aumentar, abultar, crecer
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanwas (Nederlands) in het Spaans
aanwas:
-
de aanwas (uitdijing; aangroei; uitdijen)
-
de aanwas (aangroeiing; vermeerdering)
-
de aanwas (toename; verhoging; vermedevuldigen; toeneming; stijging; aanwinst; uitbreiding; aangroei; groter worden; groei; expansie; vermeerdering; versterking)
Vertaal Matrix voor aanwas:
Wiktionary: aanwas
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanwas | → acrecentamiento; aumento; incremento; ampliación | ↔ accroissement — action de croitre, de se développer. |
• aanwas | → aumento; incremento; desarrollo | ↔ développement — action de développer, de se développer ou résultat de cette action, au propre et au figuré. |
aanwassen:
-
aanwassen (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
aumentar; crecer; subir; engrandecer; surgir-
aumentar werkwoord
-
crecer werkwoord
-
subir werkwoord
-
engrandecer werkwoord
-
surgir werkwoord
-
-
aanwassen (omhoogstijgen; stijgen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen)
Conjugations for aanwassen:
o.t.t.
- was aan
- wast aan
- wast aan
- wassen aan
- wassen aan
- wassen aan
o.v.t.
- waste aan
- waste aan
- waste aan
- wasten aan
- wasten aan
- wasten aan
v.t.t.
- ben aangewassen
- bent aangewassen
- is aangewassen
- zijn aangewassen
- zijn aangewassen
- zijn aangewassen
v.v.t.
- was aangewassen
- was aangewassen
- was aangewassen
- waren aangewassen
- waren aangewassen
- waren aangewassen
o.t.t.t.
- zal aanwassen
- zult aanwassen
- zal aanwassen
- zullen aanwassen
- zullen aanwassen
- zullen aanwassen
o.v.t.t.
- zou aanwassen
- zou aanwassen
- zou aanwassen
- zouden aanwassen
- zouden aanwassen
- zouden aanwassen
diversen
- was aan!
- wast aan!
- aangewassen
- aanwassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze