Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. charlatan:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor charlatan (Nederlands) in het Spaans

charlatan:

charlatan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de charlatan (kwakzalver; wonderdokter)
    el curandero; el matasanos; el charlatán; la fanfarrona; el fanfarrón

Vertaal Matrix voor charlatan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
charlatán charlatan; kwakzalver; wonderdokter babbelaar; beunhaas; bluffer; dikdoener; hannes; hol vat; keutelaar; klep; kletser; kletskop; kletskous; kletsmajoor; knoeier; kwebbel; leeg vat; leuteraar; leuterkous; opschepper; opscheppers; ouwehoer; pocher; praatjesmakers; prutser; rommelaar; sijsjeslijmer; slak; snoever; snoevers; standwerker; sukkel; talmer; teut; treuzel; treuzelaar; treuzelkous; windbuil; windbuilen; zwammer; zwamneus; zwetser
curandero charlatan; kwakzalver; wonderdokter beunhaas; knoeier; kruidendokter; medicijnman; prutser; rommelaar; toverdokter
fanfarrona charlatan; kwakzalver; wonderdokter blaaskaak; bluffer; dikdoener; hol vat; leeg vat; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen
fanfarrón charlatan; kwakzalver; wonderdokter blaaskaak; bluffer; branieschopper; dikdoener; dikdoeners; geurmaker; grootspreker; haantje; hol vat; leeg vat; opschepper; opscheppers; opsnijder; patser; pocher; praalhans; praatjesmakers; showbink; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen
matasanos charlatan; kwakzalver; wonderdokter beunhaas; knoeier; prutser; rommelaar
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fanfarrón aanstellerig; brallerig; dikdoenerig; gekunsteld; grootsprakerig; grootsprakig; opschepperig; pocherig; snoevend

Verwante woorden van "charlatan":


Wiktionary: charlatan


Cross Translation:
FromToVia
charlatan charlatán charlatan — malicious trickster
charlatan charlatán quack — charlatan
charlatan charlatán charlatanvendeur ambulant de drogues qu’il débiter à grand fracas de trompe et de boniments sur les places public, monter sur des tréteaux ou sur une voiture. — note C’est généralement un terme de mépris.