Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. frisheid:
  2. fris:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor frisheid (Nederlands) in het Spaans

frisheid:

frisheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de frisheid (koelte; koelheid)
    el resfrío; el frescor; el frío; la frescura
    • resfrío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • frescor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • frío [el ~] zelfstandig naamwoord
    • frescura [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de frisheid (nieuwheid; originaliteit)
    la originalidad
  3. de frisheid (koelte; kilte)
    el frescor; la frescura; el fresco
    • frescor [el ~] zelfstandig naamwoord
    • frescura [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fresco [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor frisheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fresco frisheid; kilte; koelte fresco; kou; koude; ondeugd; zedelijke slechtheid; zonde
frescor frisheid; kilte; koelheid; koelte kilheid; kou; koude; luchtigheid; versheid
frescura frisheid; kilte; koelheid; koelte afstandelijkheid; brutaliteit; gereserveerdheid; impertinentie; inbeelding; indiscretie; kilheid; kilte; koelheid; koelte; kou; koude; laatdunkendheid; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; onbeschroomdheid; onkiesheid; onwelgevoegelijkheid; schaamteloosheid; versheid; verwaandheid; vrijpostigheid; zelfverheffing
frío frisheid; koelheid; koelte afstandelijkheid; gereserveerdheid; kilheid; kilte; koelheid; koelte; kou; koude; koudheid
originalidad frisheid; nieuwheid; originaliteit oorspronkelijk zijn; oorspronkelijkheid; originaliteit
resfrío frisheid; koelheid; koelte kou; koude
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fresco aanmatigend; fris; frisjes; gekoeld; gemoedereerd; kil; koel; koeltjes; koud en vochtig; koudmakend; losjes; luchthartig; luchtig; nieuw; nieuwbakken; onbedorven; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; pril; respectloos; speels; vers; versgebakken; vlegelachtig; vroeg
frío afstandelijk; bedaard; bitterkoud; fris; frisjes; gekoeld; gelijkmoedig; gemoedereerd; ijskoud; ijzig; kalm; kalmpjes; kil; koel; koud; koud en vochtig; koudmakend; laag van temperatuur; onbewogen; onderkoeld; rillerig; rustig; sereen; steenkoud

Verwante woorden van "frisheid":


fris:

fris bijvoeglijk naamwoord

  1. fris (koel; luchtig)
    fresco; ligero; airado; despreocupado
  2. fris (koel; frisjes)
    fresco; frío; fresquito
  3. fris (koel)
    fresco
    • fresco bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor fris:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fresco fresco; frisheid; kilte; koelte; kou; koude; ondeugd; zedelijke slechtheid; zonde
frío afstandelijkheid; frisheid; gereserveerdheid; kilheid; kilte; koelheid; koelte; kou; koude; koudheid
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
- vers
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
airado fris; koel; luchtig boos; furieus; gebelgd; gemeen; giftig; kwaad; kwaadwillig; met slechte intentie; nijdig; razend; slecht; spinnijdig; toornig; vals; verbolgen; vertoornd; woest; ziedend
despreocupado fris; koel; luchtig koelbloedig; lichthartig; losjes; luchthartig; luchtig; nonchalant; onbewogen; onverschillig; speels
fresco fris; frisjes; koel; luchtig aanmatigend; gekoeld; gemoedereerd; kil; koel; koeltjes; koud en vochtig; koudmakend; losjes; luchthartig; luchtig; nieuw; nieuwbakken; onbedorven; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; pril; respectloos; speels; vers; versgebakken; vlegelachtig; vroeg
fresquito fris; frisjes; koel kil; koeltjes
frío fris; frisjes; koel afstandelijk; bedaard; bitterkoud; gekoeld; gelijkmoedig; gemoedereerd; ijskoud; ijzig; kalm; kalmpjes; kil; koel; koud; koud en vochtig; koudmakend; laag van temperatuur; onbewogen; onderkoeld; rillerig; rustig; sereen; steenkoud
ligero fris; koel; luchtig aangelengd; frivool; hups; licht; lichtgewicht; lichtvaardig; lichtvoetig; lichtwegend; lichtzinnig; los; losbandig; niet donker; niet vast; snelvoetig; vederlicht; verdund; wuft

Verwante woorden van "fris":


Synoniemen voor "fris":


Antoniemen van "fris":


Verwante definities voor "fris":

  1. drankje zonder alcohol1
    • wil je ook een glaasje fris?1
  2. schoon en helder1
    • een fris gewassen handdoek1
  3. wat koud aanvoelt1
    • er stond een frisse wind1
  4. nieuw, kortgeleden gemaakt1
    • ik begon met frisse moed aan die baan1

Wiktionary: fris

fris
adjective
  1. zojuist schoongemaakt, prettig ruikend

Cross Translation:
FromToVia
fris frío cold — having a low temperature
fris fresco cool — having a slightly low temperature
fris fresco fresh — refreshing or cool
fris fresco; reciente frischneu, gerade eben erst, kürzlich
fris fresco frais — Qui est en état de fraîcheur.