Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. naturaliseren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor naturaliseren (Nederlands) in het Spaans

naturaliseren:

naturaliseren werkwoord (naturaliseer, naturaliseert, naturaliseerde, naturaliseerden, genaturaliseerd)

  1. naturaliseren

Conjugations for naturaliseren:

o.t.t.
  1. naturaliseer
  2. naturaliseert
  3. naturaliseert
  4. naturaliseren
  5. naturaliseren
  6. naturaliseren
o.v.t.
  1. naturaliseerde
  2. naturaliseerde
  3. naturaliseerde
  4. naturaliseerden
  5. naturaliseerden
  6. naturaliseerden
v.t.t.
  1. ben genaturaliseerd
  2. bent genaturaliseerd
  3. is genaturaliseerd
  4. zijn genaturaliseerd
  5. zijn genaturaliseerd
  6. zijn genaturaliseerd
v.v.t.
  1. was genaturaliseerd
  2. was genaturaliseerd
  3. was genaturaliseerd
  4. waren genaturaliseerd
  5. waren genaturaliseerd
  6. waren genaturaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal naturaliseren
  2. zult naturaliseren
  3. zal naturaliseren
  4. zullen naturaliseren
  5. zullen naturaliseren
  6. zullen naturaliseren
o.v.t.t.
  1. zou naturaliseren
  2. zou naturaliseren
  3. zou naturaliseren
  4. zouden naturaliseren
  5. zouden naturaliseren
  6. zouden naturaliseren
en verder
  1. heb genaturaliseerd
  2. hebt genaturaliseerd
  3. heeft genaturaliseerd
  4. hebben genaturaliseerd
  5. hebben genaturaliseerd
  6. hebben genaturaliseerd
diversen
  1. naturaliseer!
  2. naturaliseert!
  3. genaturaliseerd
  4. naturaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor naturaliseren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naturalizar naturaliseren

Wiktionary: naturaliseren

naturaliseren
verb
  1. (overgankelijk) het staatsburgerschap verlenen