Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abolición
|
beëindigen; opheffen; opheffing
|
afschaffing; opheffing
|
alzar
|
|
omhoog steken; opsteken
|
anular
|
herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
|
|
cancelación
|
beëindigen; opheffen; opheffing
|
aanzuivering; abrupt halthouden; afbestellen; afschrijven; afzeggen; afzegging; annuleren; ongeldigverklaring; royement; schrapping; uitsluiting; uitstoting
|
cierre
|
beëindigen; opheffen; opheffing
|
afschaffing; afsluiting; citadel; deurknip; dichtmaken; fietsslot; grendel; het afsluiten; kasteel; knip; knipslot; knipsluiting; opheffing; ridderkasteel; ridderslot; rits; ritssluiting; schuif; slot; sluiting; sluitinrichting voor deur of raam
|
descomponer
|
|
afbraak; sloop
|
desdecirse
|
herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
|
|
levantar
|
|
omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
|
liquidación
|
beëindigen; opheffen; opheffing
|
afschaffing; bederf; bederven; executie; inlossing; liquidatie; moord; ontbinding; opheffing; uitschakeling; vereffening; vergaan; vernietiging; verrotten; verwording
|
liquidar
|
|
auctie; betalen; dokken; veiling; veilinggebouw; verkoping; verkoping per opbod; voldoen
|
quebrar
|
|
knakken
|
revocar
|
herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
|
|
romper
|
|
afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring
|
separar
|
|
afhaken; afkoppeling; ontkoppeling; uiteengaan; uitnemen
|
subir
|
|
opklimmen; oprijden; stijgen
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
alzar
|
heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
aanleren; aansteken; aanstrijken; absorberen; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; buslichten; casseren; doen ontvlammen; eigen maken; erbij voegen; heffen; hernieuwen; herstellen; hoger draaien; hoger maken; in de fik steken; in de hoogte steken; leren; lichten; lichter worden van kleur; naar boven tillen; neppen; omhoog doen; omhoogdraaien; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omlijnen; omranden; opdraaien; oplichten; opnemen; oppikken; oprijzen; opslorpen; opslurpen; opsteken; opstijgen; opvliegen; renoveren; restaureren; rijzen; sigaret opsteken; toevoegen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verneuken; vernieuwen; verwerven
|
anular
|
nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen
|
afbestellen; afblazen; afbreken; afgelasten; afspraak afzeggen; afwijzen; afzeggen; annuleren; delgen; doorhalen; herroepen; intrekken; nietig verklaren; ongeldig maken; schrappen; te niet doen; tenietdoen; terugdraaien; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; terugschroeven; vernietigen; weigeren
|
cancelar
|
nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen
|
afbestellen; afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; delgen; doorhalen; intrekken; nietig verklaren; schrappen; te niet doen; tenietdoen; vernietigen
|
derretirse
|
ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
|
wegsmelten
|
descomponer
|
ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
|
afbetalen; afrekenen; analyseren; anatomiseren; blootleggen; bouwklaar maken; ontginnen; ontleden; uit elkaar nemen; vereffenen; verrekenen
|
desdecirse
|
|
herroepen; intrekken; terugkomen op; zijn woorden terugnemen
|
disipar
|
nullificeren; ondervangen; opheffen; teniet doen; terugdraaien; vernietigen
|
in elkaar overlopen; tanen; verbleken; vervagen; vervloeien
|
disociar
|
afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
|
|
disolver
|
ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
|
in een vloeistof opgaan; ontheffen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontslaan; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden
|
disolverse
|
ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
|
in een vloeistof opgaan; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uiteendrijven
|
elevar
|
heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
casseren; heffen; hijsen; hoger maken; omhoog doen; omhoogvoeren; ophijsen; ophogen; opvoeren; vergroten; verhogen
|
interrumpir
|
afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
|
aanroeren; aanstippen; afbreken; afmaken; doden; doen ophouden; doodmaken; doodslaan; even aanraken; in de rede vallen; interrumperen; liquideren; ombrengen; onderbreken; toucheren; van kant maken; vermoorden; verstoren; vertoornen
|
levantar
|
heffen; hijsen; lichten; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hooghouden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte houden; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhooghouden; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; ophijsen; ophogen; ophouden; opschieten; opstijgen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
|
liquidar
|
opdoeken; opheffen
|
aanzuiveren; afmaken; koudmaken; liquideren; nabetalen; uit de weg ruimen; uitroeien; uitverkopen
|
quebrar
|
afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
|
aan stukken breken; barsten; begeven; breken; flippen; in stukken breken; ingooien; kapot gaan; kapotbreken; kapotgaan; knakken; losspringen; met opzet kapotmaken; onklaar raken; openspringen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan
|
rescindir
|
ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
|
|
revocar
|
|
afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; herroepen; intrekken; nietig verklaren; terugkomen op; terugnemen; terugroepen
|
romper
|
afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
|
aan stukken breken; afbreken; barsten; binnenbreken; breken; fijnmaken; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; openspringen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten
|
separar
|
afbreken; beëindigen; forceren; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbreken; verbrijzelen
|
afhalen; afkoppelen; afnemen; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; debrayeren; delen; extraheren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losrukken; losscheuren; lostornen; lostrekken; meenemen; ontkoppelen; ontzetten; opdelen; ophalen; oppotten; opsplitsen; opzij leggen; potten; scheiden; separeren; splitsen; tornen; uit de macht ontzetten; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitsplitsen; uittrekken; weghalen; wegnemen; zich splitsen
|
subir
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bevorderd worden; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen; zich opwerken
|
suprimir
|
opdoeken; opheffen
|
afschaffen; iemand van de plaats dringen; laten uitvallen; te niet doen; verdringen
|
timar
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begrenzen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; grijpen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; vreemdgaan; zwendelen
|
-
|
besluiten
|
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anular
|
|
circulaire; ringvormig
|