Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. plaatshebben:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor plaatshebben (Nederlands) in het Spaans

plaatshebben:

plaatshebben werkwoord (heb plaats, hebt plaats, had plaats, hadden plaats, plaats gehad)

  1. plaatshebben
    acontecer; tener lugar; suceder

Conjugations for plaatshebben:

o.t.t.
  1. heb plaats
  2. hebt plaats
  3. hebt plaats
  4. hebben plaats
  5. hebben plaats
  6. hebben plaats
o.v.t.
  1. had plaats
  2. had plaats
  3. had plaats
  4. hadden plaats
  5. hadden plaats
  6. hadden plaats
v.t.t.
  1. heb plaats gehad
  2. hebt plaats gehad
  3. heeft plaats gehad
  4. hebben plaats gehad
  5. hebben plaats gehad
  6. hebben plaats gehad
v.v.t.
  1. had plaats gehad
  2. had plaats gehad
  3. had plaats gehad
  4. hadden plaats gehad
  5. hadden plaats gehad
  6. hadden plaats gehad
o.t.t.t.
  1. zal plaatshebben
  2. zult plaatshebben
  3. zal plaatshebben
  4. zullen plaatshebben
  5. zullen plaatshebben
  6. zullen plaatshebben
o.v.t.t.
  1. zou plaatshebben
  2. zou plaatshebben
  3. zou plaatshebben
  4. zouden plaatshebben
  5. zouden plaatshebben
  6. zouden plaatshebben
diversen
  1. heb plaats!
  2. hebt plaats!
  3. plaats gehad
  4. plaats hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor plaatshebben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
suceder plaatsvinden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acontecer plaatshebben aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; oprijzen; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
suceder plaatshebben afsluiten; dichtdoen; gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; rijzen; sluiten; toedoen; toemaken; volgen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
tener lugar plaatshebben gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden

Wiktionary: plaatshebben


Cross Translation:
FromToVia
plaatshebben tener lugar take place — to happen