Nederlands
Uitgebreide vertaling voor recapituleren (Nederlands) in het Spaans
recapituleren:
recapituleren werkwoord (recapituleer, recapituleert, recapituleerde, recapituleerden, gerecapituleerd)
-
recapituleren (kort samenvatten; samenvatten)
resumir; recapitular; sintetizar; abreviar; compendiar-
resumir werkwoord
-
recapitular werkwoord
-
sintetizar werkwoord
-
abreviar werkwoord
-
compendiar werkwoord
-
Conjugations for recapituleren:
o.t.t.
- recapituleer
- recapituleert
- recapituleert
- recapituleren
- recapituleren
- recapituleren
o.v.t.
- recapituleerde
- recapituleerde
- recapituleerde
- recapituleerden
- recapituleerden
- recapituleerden
v.t.t.
- heb gerecapituleerd
- hebt gerecapituleerd
- heeft gerecapituleerd
- hebben gerecapituleerd
- hebben gerecapituleerd
- hebben gerecapituleerd
v.v.t.
- had gerecapituleerd
- had gerecapituleerd
- had gerecapituleerd
- hadden gerecapituleerd
- hadden gerecapituleerd
- hadden gerecapituleerd
o.t.t.t.
- zal recapituleren
- zult recapituleren
- zal recapituleren
- zullen recapituleren
- zullen recapituleren
- zullen recapituleren
o.v.t.t.
- zou recapituleren
- zou recapituleren
- zou recapituleren
- zouden recapituleren
- zouden recapituleren
- zouden recapituleren
diversen
- recapituleer!
- recapituleert!
- gerecapituleerd
- recapitulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor recapituleren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abreviar | afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abreviar | kort samenvatten; recapituleren; samenvatten | achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; declineren; inkorten; korten; korter maken; lager maken; minder worden; verkorten; verlagen |
compendiar | kort samenvatten; recapituleren; samenvatten | bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden |
recapitular | kort samenvatten; recapituleren; samenvatten | extraheren; resumeren |
resumir | kort samenvatten; recapituleren; samenvatten | een uittreksel maken; excerperen; extraheren; kort weergeven; loskrijgen; losmaken; lostornen; resumeren; samenvatten; samenvouwen; tornen; uithalen; uittrekken |
sintetizar | kort samenvatten; recapituleren; samenvatten | extraheren |